Home

Gerechtshof Amsterdam, 16-02-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:808, 20/00656 tot en met 20/00658

Gerechtshof Amsterdam, 16-02-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:808, 20/00656 tot en met 20/00658

Inhoudsindicatie

Art. 16 AWR; is de inspecteur bevoegd om navorderingsaanslagen voor de jaren 2012, 2013 en 2014 op te leggen? Voor de jaren 2013 en 2014 oordeelt het Hof dat de inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan, maar is de inspecteur toch bevoegd om navorderingsaanslagen op te leggen op grond van art. 16 lid 2 sub c AWR.

Art. 8:42 Awb; het Hof oordeelt dat de inspecteur in hoger beroep aan zijn verplichting heeft voldaan om alle op de zaak betrekking hebbende stukken te overleggen. Ten tijde van de uitspraak van de rechtbank was dat niet het geval, belanghebbende heeft daarom recht op proceskostenvergoeding.

Art. 2 lid 5 jo. art. 30 van het Verdrag is van toepassing en de vermogenswinsten zijn in Nederland als winst uit onderneming aan belastingheffing onderworpen.

Uitspraak

kenmerken 20/00656 tot en met 20/00658

16 februari 2023

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende,

gemachtigden: drs. A.G. Jimmink en mr. J. Kastelein (Meijburg & Co)

tegen de uitspraak van 25 september 2020 in de zaak met kenmerken HAA 19/3495, HAA 19/3496 en HAA 19/3497 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 2 juni 2018 aan belanghebbende voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 3.226.430.

1.1.2.

De inspecteur heeft met dagtekening 9 juni 2018 aan belanghebbende voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag Vpb opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 2.659.326.

1.1.3.

De inspecteur heeft met dagtekening 16 juni 2018 aan belanghebbende voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag Vpb opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 1.417.280.

1.2.

De inspecteur heeft – na daartegen gemaakt bezwaar – bij uitspraak van 13 juni 2019 de navorderingsaanslagen Vpb gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen beroep bij de rechtbank ingesteld.

1.3.

De rechtbank heeft bij de uitspraak van 25 september 2020 het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank op 6 november 2020 hoger beroep bij het Hof ingesteld en dat bij brief van 24 december 2020 gemotiveerd. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2022. Bij brief van 16 augustus 2022 is het proces-verbaal van deze zitting aan partijen verzonden.

1.6.

Bij brief aan de inspecteur van 18 maart 2022 heeft het Hof het onderzoek heropend en bij de inspecteur inlichtingen ingewonnen. Een kopie van deze brief is aan belanghebbende gezonden.

1.7.

Van de inspecteur is een reactie ontvangen bij brief met bijlagen van 28 maart 2022. Een afschrift van deze brief is aan belanghebbende verzonden.

1.8.

Belanghebbende heeft gereageerd bij brief met bijlagen van 19 mei 2022.

1.9.

Belanghebbende heeft bij e-mail van 3 juni 2022 het Hof laten weten geen behoefte te hebben aan een nadere zitting. De inspecteur heeft het Hof op 20 juni 2022 laten weten dat hij een nadere zitting wenst.

1.10.

Naar aanleiding van het arrest HR 1 juli 2022, ECLI:NL:2022:974, BNB 2022/130, heeft het Hof bij brief van 16 augustus 2022 partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de mogelijke betekenis van dat arrest voor de onderhavige zaak.

1.11.

Belanghebbende heeft gereageerd bij brief van 11 oktober 2022.

1.12.

De inspecteur heeft bij brief met bijlagen van 24 november 2022 nadere stukken ingebracht.

1.13.

Van belanghebbende is bij brief van 25 november 2022 een tiendagenstuk ontvangen.

1.14.

Het Hof heeft op 29 november 2022 een pleitnota van de inspecteur ontvangen.

1.15.

Het onderzoek ter zitting is voortgezet ter zitting van 7 december 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 2. Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak de feiten als volgt vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur zijn aangeduid als ‘eiseres’ en ‘verweerder’):

“1. Eiseres is een besloten vennootschap opgericht naar Nederlands recht. De activiteiten van eisers bestonden in de jaren 2012 tot en met 2014 uit het verstrekken van leningen en aanhouden van beleggingen.

2. Tot 20 november 2014 was haar enig aandeelhouder [A] (hierna: [A] ). [A] is in [datum] in [Y] te Zwitserland gaan wonen.

3. Vanaf 2004 heeft eiseres een vaste inrichting in Zwitserland. Eiseres en verweerder zijn in een vaststellingsovereenkomst met dagtekening 15 januari 2009 overeengekomen dat de winst van eiseres in de jaren 2004 tot en met 2008 geheel is toe te rekenen aan haar vaste inrichting in Zwitserland en dat verweerder hiervoor een vrijstelling van vpb verleent. De aanslagen vpb voor de jaren 2009 tot en met 2011 zijn op overeenkomstige wijze geregeld.

4. Op 18 november 2011 heeft eiseres haar werkelijke leiding verplaatst naar Malta. Deze verplaatsing van vestigingsplaats werd ingegeven door de inwerkingtreding van een nieuw verdrag ter voorkoming van dubbele belasting tussen Nederland en Zwitserland.

5. Bij e-mailbericht van 5 december 2011 heeft [B] verweerder geïnformeerd over de voorgenomen verplaatsing van werkelijke leiding. In deze e-mail staat voor zover van belang het volgende:

“Met ingang van 1 januari 2012 zal het nieuwe belastingverdrag tussen Nederland en Zwitserland in werking treden. In het nieuwe verdrag zal de woonplaats worden toegewezen aan het land waar de plaats van de werkelijke leiding van de vennootschap is gelegen. Dit in tegenstelling tot het oude verdrag, waarbij de woonplaats werd toegewezen aan het land waar de vennootschap was opgericht. Handhaving van de vaste inrichting in Zwitserland zou tot serieuze fiscale consequenties kunnen leiden.

[...] Na ingewonnen advies is daaruit de conclusie getrokken, dat de werkelijke leiding en de werkzaamheden van de vennootschap vóór het eind van het jaar wordt verplaats van Zwitserland naar Malta.

Het komt mij voor dat deze verplaatsing (hoewel wijziging van de feitelijke situatie) niet van invloed is op de destijds gemaakte afspraken, omdat in dit geval geen nieuwe feiten zijn ontstaan die nopen tot een andere winstverdeling.”

6. Verweerder heeft op dit e-mailbericht gereageerd bij e-mailbericht van 7 december 2011. In dit e-mailbericht stelt verweerder de volgende twee vragen:

“De eerste vraag is op basis van welke feiten en omstandigheden ik tot de conclusie moet komen dat eiseres een naar Nederlands recht opgerichte vennootschap, feitelijk gevestigd is op Malta. De tweede vraag betreft een verduidelijking met betrekking tot de serieuze consequenties in Zwitserland.”

7. Op 30 januari 2012 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen verweerder en [B] over de fiscale consequenties van de verplaatsing van werkelijke leiding naar Malta. Naar aanleiding van deze bespreking heeft [B] een memorandum met dagtekening 13 maart 2012 (hierna: memorandum) aan verweerder gestuurd, waarin uiteengezet wordt op basis waarvan hij tot de conclusie komt dat eiseres na de verplaatsing van de werkelijke leiding als inwoner van Malta in de zin van artikel 4 van de Overeenkomst tussen het koninkrijk der Nederlanden en Malta tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, Trb. 1977, 82 (hierna: het Verdrag) kwalificeert.

8. Op 4 oktober 2012 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen verweerder en [B] . Naar aanleiding van dit gesprek heeft [B] een brief met dagtekening 16 oktober 2012 naar verweerder gestuurd, waarin voor zover van belang het volgende is opgenomen:

1. Verplaatsing hoofdkantoor [eiseres] naar Malta

Op basis van de feiten en omstandigheden zoals geschetst in het [memorandum] kan worden geconcludeerd dat de feitelijke leiding van [eiseres] vanaf 18 november 2011 op Malta is gelegen. U bevestigde, dat u de formele werkelijkheid accepteert, waarbij u wel heeft aangegeven het recht voor te behouden uw opvatting mogelijk te herzien, indien blijkt dat de feiten niet juist zijn weergegeven dan wel de feiten wijzigen.

[…]

3 Aangifteplicht [eiseres]

Gelet op het feit dat [eiseres] een naar Nederlands recht opgerichte vennootschap is, zal [eiseres] inderdaad aangifte vennootschapsbelasting in Nederland blijven doen, met dien verstande dat het heffingsrecht over alle inkomens- en vermogensbestanddelen op grond van [het Verdrag] is toegewezen aan Malta.”

9. Verweerder heeft bij brief van 26 november 2012 aan eiseres, voor zover van belang, het volgende meegedeeld:

“U heeft bericht dat de situatie met ingang van 2012 gewijzigd is. De feitelijke leiding van de vennootschap is verplaatst naar Malta. [...]

Zoals u in uw [brief van 16 oktober 2012] aangeeft heb ik aangegeven dat in het [memorandum] weergeven wordt aan welke formaliteiten voldaan moet zijn om te concluderen dat [eiseres] op Malta gevestigd is. Tevens is aangegeven welke handelingen door [eiseres] verricht zijn teneinde aan deze formaliteiten te voldoen. Nu ik verder geen onderzoek naar de feitelijke gang van zaken gedaan heb zal ik mij aansluiten bij de conclusies van het memo. Zoals u in uw brief van 16 oktober 2012 opmerkt houd ik mij het recht voor nader onderzoek naar de feiten te doen.

[...]

Uit uw brief van 16 oktober 2012 blijkt dat wij geen verschil van mening hebben over het feit dat [eiseres] in Nederland aangifte vennootschapsbelasting moet doen. Uitgaande van de feitelijke leiding op Malta zal Nederland, even afgezien van eventuele Nederlandse bronnen, een nihil aanslagen moeten opleggen.”

10. Op 5 december 2012 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen verweerder en eiseres over de wijze van indienen van de aangiften vpb over de jaren 2011 en verder. Tijdens dit gesprek is overeengekomen dat eiseres de resultaten over de periode 1 januari 2011 tot en met 18 november 2011 verwerkt in de aangifte vpb voor het jaar 2011 en dat zij de resultaten over de periode van 19 november 2011 tot en met 31 december 2012 verwerkt in de aangifte vpb voor het jaar 2012. Voorts is overeengekomen dat eiseres vanaf 2012 een nihilaangifte indient, onder de voorwaarde dat eiseres haar commerciële jaarrekening over het betreffende jaar aan verweerder doet toekomen. Dit een en ander is door de gemachtigde van eiseres vastgelegd in een brief met dagtekening 10 december 2012 gericht aan verweerder.

11. Op 21 oktober 2013 heeft eiseres aangifte vpb voor jaar 2012 gedaan naar een belastbaar bedrag van nihil. In deze aangifte is het belastbaar bedrag over de periode 19 november 2011 tot en met 31 december 2012 betrokken.

12. Op 16 oktober 2013 heeft eiseres aangifte vpb voor jaar 2013 gedaan naar een belastbaar bedrag van nihil.

13. Op 20 november 2014 heeft [A] zijn belang in eiseres verkocht aan [C] B.V. Met ingang van die datum is eiseres onderdeel gaan uitmaken van een fiscale eenheid. Als gevolg hiervan beloopt de zelfstandige belastingplicht van eiseres voor het boekjaar 2014 de periode van 1 januari 2014 tot 20 november 2014.

14. Op 1 juli 2016 heeft eiseres aangifte vpb voor het jaar 2014 gedaan naar een belastbaar bedrag van nihil.

15. Per e-mailbericht van 16 oktober 2014 heeft eiseres aan verweerder haar commerciële jaarrekening voor het jaar 2013 toegezonden.

16. In de jaarrekening voor het jaar 2013 staat voor zover van belang het volgende:

1 Reporting entity

[eiseres] is a limited liability company incorporated in the Netherlands. As from 19 november 2011, [eiseres] was effectively managed in Malta and subject to tax in Malta on a source and cash remittance basis.

[...]

3.5

Income tax expense

Income tax expense comprises current tax.[...]

Current tax is the expected tax payable on the taxable income for the year, using tax rates enacted or substantively enacted at the reporting date, and any adjustment to tax payable in respect of previous years. Income is brought to tax in Malta on a source and cash remittance basis.

[...]

8 Income tax expense

3 3. Geschil in hoger beroep

4 Oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het Hof

5 5. Kosten

6 6. Beslissing