Home

Gerechtshof Amsterdam, 23-04-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1324, 22/290

Gerechtshof Amsterdam, 23-04-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1324, 22/290

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
23 april 2024
Datum publicatie
15 mei 2024
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2024:1324
Zaaknummer
22/290
Relevante informatie
Art. 7:3 Awb

Inhoudsindicatie

In hoger beroep is alleen nog de proceskostenvergoeding voor de mondelinge behandeling bij de rechtbank in geschil. Wegingsfactor beroep 0,5 en hoger beroep 0,25. De gemachtigde wist ten tijde van de zitting bij de rechtbank al dat het beroep gegrond zou zijn en dat de aanslag verminderd zou worden overeenkomstig de aangifte.

Uitspraak

kenmerk 22/290

23 april 2024

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: J.A. Klaver)

tegen de uitspraak van 26 april 2022 in de zaak met kenmerk HAA 20/1366 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Op 22 juni 2019 heeft de inspecteur aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.884. Tevens is een bedrag van € 75 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 januari 2020 het bezwaar tegen de aanslag afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 26 april 2022 heeft de rechtbank als volgt beslist (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):

“De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- gelast verweerder opnieuw uitspraak te doen inzake het bezwaar van eiseres van6 augustus 2019 met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiseres te vergoeden.”

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld en dit nader gemotiveerd bij brief van 17 mei 2022. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2023. Door een fout van het Hof is de inspecteur niet voor deze zitting uitgenodigd. Bij e-mail van 22 november 2023 heeft de griffier de inspecteur in de gelegenheid gesteld op het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting te reageren.

1.6.

Bij brief van 1 december 2023 heeft de inspecteur op het proces-verbaal gereageerd en als bijlagen meegestuurd een herziene uitspraak op bezwaar, gedagtekend 9 juni 2022, alsmede een verminderingsbeschikking IB/PVV 2016, gedagtekend 10 april 2021.

1.7.

Bij brief van 18 december 2023 heeft de gemachtigde aan het Hof bericht een nadere zitting te wensen.

1.8.

Het voortgezette onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De zitting bij de rechtbank heeft plaatsgevonden op 30 maart 2021. In het proces-verbaal van de rechtbank is vermeld dat de inspecteur ter zitting de in 1.6 genoemde verminderingsbeschikking heeft overgelegd en dat hij heeft verklaard dat belanghebbende aanspraak maakt op een proceskostenvergoeding met wegingsfactor 1.

2.2.

In de herziene uitspraak op bezwaar is onder meer vermeld:

“(…)

Op 26 april 2022 heeft de Rechtbank Noord Holland de beroepzaak terugverwezen naar de inspecteur wegens het schenden van het hoorrecht. Hierop volgend heb ik telefonisch contact met u opgenomen plannen van een hoorgesprek. Op 10 mei 2022 heeft het hoorgesprek telefonisch plaatsgevonden. Diezelfde dag heb ik per post en email het hoorverslag aan u toegestuurd met het verzoek uw op- en of aanmerkingen kenbaar te maken. Per brief met dagtekening 17 mei 2022 hebt u op het hoorverslag gereageerd.

(…)

Kostenvergoeding

U hebt verzocht om vergoeding van de kosten die uw cliënt in verband met de behandeling van dit bezwaar heeft moeten maken. Om voor deze vergoeding in aanmerking te komen moet het besluit waartegen het bezwaarschrift is gericht na bezwaar worden herzien wegens een onrechtmatigheid die aan de inspecteur te wijten is. Vanuit proces economische redenen kom ik tegemoet aan uw verzoek. Derhalve ken ik u 1 punt toe voor het indienen van het bezwaarschrift alsmede 1 punt voor het hoorgesprek. Voor een punt staat € 269, wat inhoudt dat u een proceskostenvergoeding ontvangt van 538. Voornoemde proceskostenvergoeding zal aan u worden uitgekeerd.

Immateriële schadevergoeding

U hebt op 6 augustus 2019 bezwaar ingediend tegen de definitieve aanslag met dagtekening 22 juni 2019. Op 10 april 2021 heeft er een vermindering plaatsgevonden waarbij er volledig tegemoet gekomen is aan het bezwaarschrift. Hiermee is er een einde gekomen aan de spanning en frustratie van uw cliënt. De redelijke termijn van 2 jaar is hierdoor niet overschreden, waardoor er geen immateriële schadevergoeding is verschuldigd. Voornoemde zienswijze wordt door de Hoge Raad in haar arrest van 20 mei 2022 bevestigd [ECLI:NL:HR:2022:748].”

2.3.

Ter zitting van het Hof op 22 november 2023 heeft de gemachtigde zijn verzoek om vergoeding van immateriële schade voor de beroepsfase ingetrokken.

3 Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is alleen nog in geschil of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van proceskosten voor de mondelinge behandeling bij de rechtbank.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

6 Beslissing