Gerechtshof Amsterdam, 25-04-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1325, 23/424
Gerechtshof Amsterdam, 25-04-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1325, 23/424
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 25 april 2024
- Datum publicatie
- 15 mei 2024
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2023:2875, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 23/424
Inhoudsindicatie
DA IB/PVV 2018. Verklaringen belanghebbende ter zitting Hof ondersteunen oordeel rechtbank dat in 2018 sprake was van tijdelijke verhuur van het gastenverblijf en dat geen sprake was van een (samenhangend) leertraject.
Uitspraak
kenmerk 23/424
25 april 2024
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 30 maart 2023 in de zaak met kenmerk HAA 21/5317 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 197.515. Daarbij is bij beschikking € 122 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 23 augustus 2021 heeft de inspecteur het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 30 maart 2023 heeft de rechtbank als volgt op het tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep beslist (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 196.974;
- vermindert de beschikking inzake belastingrente dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 13,40; en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiser te vergoeden.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 21 april 2023 en nader gemotiveerd op 23 juni 2023.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft op 2 februari 2024 een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 2. Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. Eiser is getrouwd met [de partner] (hierna: de partner).
2. Eiser en de partner zijn sinds 16 april 2003 eigenaar van de onroerende zaak gelegen aan de [A-straat] te [Z] (hierna: de woning).
3. In het jaar 2016 hebben eiser en de partner de woning uitgebreid met een aanbouw, bestaande uit een bijkeuken met rechtstreekse toegang tot de hoofdwoning en een gastenverblijf. Het gastenverblijf bestaat uit een kamer met een daarin geplaatst keukenblok en een toilet/doucheruimte. Het gastenverblijf wordt, onder de naam “ [naam] ” via Airbnb verhuurd aan toeristen.
4. In 2018 is tot een bedrag van € 2.647,25 aan huurinkomsten ontvangen. Ter zake van de verhuur heeft eiser tot een bedrag van € 774 kosten gemaakt.
5. Eiser heeft voorts verschillende trainingen gevolgd op het gebied van actief beleggen. Ter zake van deze trainingen […] heeft eiser in zijn aangifte voor het jaar 2018 een bedrag van in totaal € 2.235 (vóór toepassing van de drempel) als scholingsuitgaven in aanmerking genomen met als omschrijving ‘Scholing Beleggen voor Pensioen Behoud’.
6. Verweerder heeft met dagtekening 4 maart 2021 aan eiser de aanslag IB/PVV 2018 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 197.515. In de aanslag zijn inkomsten uit tijdelijke verhuur van de eigen woning in aanmerking genomen en is de aftrek voor scholingsuitgaven niet in aanmerking genomen.
7. In de bezwaarfase heeft eiser verzocht te worden gehoord, hetgeen verweerder niet heeft gedaan.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn betwist zal ook het Hof daarvan uitgaan.
Het Hof vult de feiten als volgt aan. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende onder meer verklaard:
“U houdt mij het oordeel van de rechtbank in rechtsoverweging 25 voor: “Tussen partijen is niet in geschil dat de perioden van verhuur elk afzonderlijk korter, maar bij elkaar opgeteld langer zijn dan twee maanden. Dat betekent dat het gastenverblijf van eiser tijdelijk ter beschikking wordt gesteld aan derden, omdat telkens vaststaat dat het op korte termijn weer ter beschikking van eiser zal komen”.
Ik betwist dat. De aanbouw was vóór juni 2018 inderdaad nog niet gerealiseerd. Via Airbnb is de aanbouw het de rest van het jaar beschikbaar gesteld. Er zijn veel wisselende gebruikers geweest gedurende juni tot en met november. In december was er geen interesse. Het heeft een week leeg gestaan.
De ruimte is geschikt voor maximaal twee mensen en werd over het algemeen een week tot twee weken gehuurd.
U houdt mij nogmaals rechtsoverweging 25 voor en merkt op dat successievelijk mensen het gastenverblijf hebben gehuurd maar nooit langer dan twee maanden en dat de rechtbank daarop heeft gedoeld.
Ik ben het daar niet helemaal mee eens. Artikel 3.111, lid 7, Wet IB 2001 spreekt over het tijdelijk ter beschikking stellen van een woning aan derden. De wet zegt ‘derden’ en niet ‘derde’. Er waren steeds wisselende gasten.
Stichting [Y] heeft niet in 2018 een certificaat van deelname afgegeven. Er zijn drie blokken: theorie, praktijk en een toets. In 2018 heb ik het praktijkgedeelte gevolgd. Examen kon ik doen bij opleidingsinstituut Lindenhaeghe maar daar kon ik niet de training doen.
Ik heb de opleiding nog niet afgerond en heb dus nog geen certificaat. In 2021 zijn de voorwaarden veranderd; je moet sindsdien continu een examen doen om je kennis op peil te houden.”
3 3. Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil of de aanslag en beschikking belastingrente, nadat deze door de rechtbank zijn verminderd, niet te hoog zijn vastgesteld.
Meer in het bijzonder is in geschil of de inkomsten uit het gastenverblijf kwalificeren als inkomsten uit tijdelijke verhuur als bedoeld in artikel 3.113 Wet IB 2001 (hierna: de Wet), en of belanghebbende uitgaven voor scholing heeft gedaan als bedoeld in artikel 6.27, eerste lid, van de Wet.