Home

Gerechtshof Amsterdam, 28-05-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1494, 23/294 en 23/295

Gerechtshof Amsterdam, 28-05-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1494, 23/294 en 23/295

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
28 mei 2024
Datum publicatie
13 juni 2024
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2024:1494
Formele relaties
Zaaknummer
23/294 en 23/295
Relevante informatie
Art. 2.14a Wet IB 2001, Art. 1 EP EVRM, Art. 14 EVRM, Art. 5b AWR, Art. 5c AWR

Inhoudsindicatie

Nederlandse familiestichting uit 1907 kwalificeert als APV en belanghebbende als begunstigde. Toepassing 2.14a Wet IB 2001 in casu strijdig met art. 1 EP in combinatie met art. 14 EVRM. APV-regeling veroorzaakt ongelijkheid tussen belanghebbende, die geen uitkering ontvangt, en degenen met een hoge uitkering. Bij binnenlandse APV, in ver verleden zonder fiscaal doel ingesteld, waarbij zicht op feiten niet is ontnomen, bestaat geen ‘fair balance’ tussen belangen gediend met APV-regeling versus inbreuk op eigendomsrecht en ongelijkheid. Rechtsherstel door heffing terug te brengen tot daadwerkelijke voordeel.

Uitspraak

kenmerken 23/294 en 23/295

28 mei 2024

uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. I.A. Koele)

tegen de uitspraak van 14 februari 2023 in de zaak met kenmerken HAA 20/6303 en HAA 21/163 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

Belastingjaar 2018 (23/294)

1.1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.660 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 20.211. Gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag heeft de inspecteur € 90 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).

Belastingjaar 2019 (23/295)

1.1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag ib/pvv opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.909 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 19.278.

Beide belastingjaren (23/294 en 23/295)

1.2.

Belanghebbende heeft in haar bezwaarschrift tegen de (navorderings)aanslagen een beroep gedaan op prorogatie op grond van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht waarmee zij rechtstreeks in beroep wenst te komen. De inspecteur heeft hiermee ingestemd en heeft het bezwaarschrift als beroepschrift doorgestuurd naar de rechtbank.

1.3.

Bij uitspraak van 14 februari 2023 heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

1.6.

Op 25 januari 2024 heeft de inspecteur verminderingsbeschikkingen voor beide aanslagen ingebracht. Hierop heeft belanghebbende met een nader stuk van 9 februari 2024 gereageerd. De inspecteur heeft op 22 februari 2024 en belanghebbende heeft op 29 februari 2024 een nader stuk ingebracht. Hierop heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):

De stichting [Hof: de [stichting] ]

1. De stichting is op 2 januari 1907 opgericht door [de oprichter] (de oprichter). Eiseres is de weduwe van [A] , de kleinzoon van een van de broers van de oprichter van de stichting. De statuten van de stichting zijn oorspronkelijk vastgesteld in de stichtingsakte van 2 januari 1907 en zijn – behoudens een kleine wijziging op 2 maart 1995 – tot 2018 ongewijzigd gebleven. Het doel van de stichting stond tot de statutenwijziging op 11 oktober 2018 als volgt omschreven in artikel 2 van de statuten:

“Het doel der stichting is, om de revenuen van haar kapitaal en van de kapitalen later te verkrijgen, te doen strekken tot ondersteuning van zulks behoevende leden der familie [naam] , op de wijze als nader in deze statuten is opgenomen. De ondersteuning zal geschieden door een tegemoetkoming in hun middelen van bestaan, en vooral ook door zodanige geldelijke bijdragen als kunnen strekken om de jonge familieleden in staat te stellen door studie, handel, industrie of op andere wijze een honorabel bestaan te vinden.”

In artikel 18 werd bepaald wie gerechtigd waren voordeel uit de stichting te genieten:

“Artikel 18

1. Gerechtigd om uit deze stichting voordeel te genieten zijn uitsluitend:

a. alle wettige afstammelingen van de ouders des stichters, wijlen de echtelieden de heer [B] en [C] , die bij onafgebroken vererving de naam [naam] dragen, zonder beperking van de graad van bloedverwantschap;

b. de overige wettige afstammelingen dier echtelieden tot de vierde graad van bloedverwantschap ingesloten;

c. de weduwen, die de naam [naam] voeren, en wier enige of laatste echtgenoot een afstammeling was zoals bedoeld onder a.

(…)”

2. De oprichter van de stichting is kort na het oprichten van de stichting overleden. De stichting is aangewezen als enig erfgenaam van de oprichter.

3. Aan de hiervoor genoemde statuten is de afgelopen jaren, tot 2018, uitvoering gegeven door het jaarlijks uitkeren van een financiële bijdrage van circa € 2.000 aan familieleden van de oprichter in de leeftijd van 18 tot 40 jaar en door het uitkeren van een financiële bijdrage van € 1.000 aan familieleden van de oprichter in de leeftijd van 40 jaar en ouder (de oudere familieleden). Behoevende familieleden konden daarnaast een aanvraag indienen ter extra financiële ondersteuning. Om de cohesie binnen de familie te bevorderen, werden familiebijeenkomsten georganiseerd en werd een website in stand gehouden.

4. Vanaf 2009 heeft de stichting bijgedragen aan onderzoeken naar [aandoening] door het doen van donaties. Blijkens de jaarrekeningen van de stichting zijn de volgende uitkeringen gedaan:

5. Op 1 januari 2018 bedroeg het vermogen van de stichting € 8.148.046.

Wijziging statuten

6. Op 15 juni 2018 is door de stichting een verzoek tot wijziging van de statuten gedaan bij de rechtbank Noord-Nederland. Achtergrond van het verzoek was de wens om de doelstelling van de stichting uit te breiden en, met inachtneming van de oorspronkelijke doelstelling, deze opnieuw te formuleren vertaald naar de huidige tijdsgeest, waarbij de oorspronkelijke formulering zo veel mogelijk in stand wordt gelaten. Als gevolg daarvan is het bestrijden van [aandoening] als doel van de stichting toegevoegd. Verder is verzocht de liquidatiebepaling aan te passen. Meer specifiek is de rechtbank Noord-Nederland verzocht de artikelen 3, 13 en 17 van de statuten te wijzigen.

7. Bij beschikking van 12 juli 2018 heeft de rechtbank Noord-Nederland het verzoek toegewezen en de statuten gewijzigd conform het ingediende voorstel van de stichting. Op 11 oktober 2018 is de statutenwijziging van kracht geworden. Per die datum luiden de artikelen 3 en 13 van de statuten, voor zover van belang, als volgt:

Artikel 3.

1. De stichting heeft ten doel:

a. het bevorderen en behouden van de familiale cohesie en waardigheid binnen de familie [naam] met oog voor de sociale noden bij de diverse familieleden, in het bijzonder door:

i. het financieel ondersteunen van leden van de familie [naam] als nader omschreven in artikel 13 die aangewezen zijn op de financiële hulp van anderen;

ii. het financieel ondersteunen van de jonge leden van de familie [naam] als nader omschreven in artikel 13, om hen in staat te stellen door studie, handel, industrie of op andere wijze een honorabel bestaan te vinden;

b. Het bestrijden van [aandoening] .

2. De stichting tracht dit doel onder meer te bereiken door:

a. het (doen) organiseren [Hof: en] stimuleren van activiteiten die bijdragen aan de familiale cohesie en waardigheid binnen de familie [naam] . waaronder begrepen een familiedag, het in stand houden van een familiewebsite en het stimuleren van (bestuurlijke) betrokkenheid bij de stichting en het stimuleren van maatschappelijke betrokkenheid van de leden van de familie [naam] op het gebied van het bestrijden van [aandoening] ;

b. het doen van niet periodieke uitkeringen aan de leden van de familie [naam] als nader omschreven in artikel 13, die aangewezen zijn op de financiële hulp van anderen;

c. het doen van niet periodieke uitkeringen aan de jonge leden van de familie [naam] als nader omschreven in artikel 13 ter bestrijding van kosten wegens studie en/of persoonlijke ontwikkeling;

d. het ondersteunen van onderzoek ter bestrijding van [aandoening] in de meest brede zin.”

Artikel 13.

1. Gerechtigd om overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 lid 1 sub 1 respectievelijk 3 lid 2 sub b. en c. een financiële bijdrage van de stichting te genieten zijn:

a. alle wettige afstammelingen van de ouders van (…) [de oprichter] , geboren te (…) op [in] achttienhonderdzeventig en overleden te [plaats] [in] negentienhonderdzeven (oprichter van de stichting), zijnde wijlen de echtelieden (…) [B] en [C] , die bij onafgebroken vererving de naam [naam] dragen of waarvan een van de ouders de naam [naam] draagt of droeg, zonder beperking van de graad van bloedverwantschap;

b. de overige wettige afstammelingen van de onder a. van dit artikel omschreven echtelieden tot en met de vierde graad van bloedverwantschap ingesloten;

c. de weduwen die de naam [naam] voeren en van wie de enige of laatste echtgenoot een afstammeling was als bedoeld onder a. van dit artikel.

(…)”

8. Na de statutenwijziging ontvangen de jongere familieleden in de leeftijd van 18 tot 38 jaar een jaarlijkse uitkering van circa € 2.000 en kunnen behoevende familieleden daarnaast een aanvraag indienen ter extra financiële ondersteuning. De oudere familieleden ontvangen niet langer een jaarlijkse uitkering.

9. In 2019 heeft de stichting de volgende uitkeringen gedaan:

10. Het vermogen van de stichting bedroeg op 1 januari 2019 € 7.604.305.

Overleg met de Belastingdienst

11. Op 6 juli 2018 heeft eiseres verweerder verzocht te bevestigen dat de stichting kwalificeert als sociaal belang behartigende instelling (SBBI) of, indien verweerder daarin niet meegaat, te bevestigen dat de leden van de familie [naam] niet worden aangemerkt als fictieve erfgenamen aan wie het vermogen van de stichting dient te worden toegerekend op grond van artikel 2.14a, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001).

12. Door eiseres is onder meer een stamboom van de familie [naam] overgelegd welke door verweerder is aangevuld met gegevens uit de basisregistratie personen. Aan de hand van deze stamboom zijn de erfgenamen bij versterf van de oprichter van de stichting bepaald. Verweerder heeft verder per erfgenaam bij versterf bepaald hoeveel ib/pvv zij verschuldigd zijn op grond van artikel 2.14a van de Wet IB 2001 en er is gekeken naar de erfbelasting.

13. Op 24 september 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de gemachtigde van eiseres, de directeur van de stichting (tevens zoon van eiseres) en verweerder. De gemachtigde van eiseres heeft in een e-mail van 27 september 2019 een samenvatting van het gesprek gegeven, waarin partijen hebben aangegeven van mening te verschillen over de kwalificatie van de stichting. Tenslotte is ook afgesproken om een concept vaststellingsovereenkomst op te stellen.

14. Partijen en de stichting hebben vervolgens een vaststellingsovereenkomst voor de jaren 2014 tot en met 2018 gesloten. Daarin is onder meer vastgelegd dat een aanslag vennootschapsbelasting 2018 wordt opgelegd aan de stichting op grond van artikel 64 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Dit voor de volgens verweerder door de leden van de familie [naam] ter zake van de stichting verschuldigde ib/pvv en erfbelasting over de jaren 2014 tot en met 2018. Ook is vastgelegd dat aan eiseres een aanslag ib/pvv 2018 wordt opgelegd waarin de volgens verweerder ter zake van de stichting door haar verschuldigde ib/pvv is begrepen, en partijen over de juistheid van die aanslag gaan procederen met eventueel gevolg voor de aan de stichting opgelegde aanslag vennootschapsbelasting 2018. Daarna hebben partijen en de stichting ook een vaststellingsovereenkomst voor het jaar 2019 gesloten. De voor het jaar 2019 gemaakte afspraken luiden hetzelfde als in de vaststellingsovereenkomst voor de jaren 2014 tot en met 2018.

Oplegging (navorderings)aanslagen

15. Conform de in de vaststellingsovereenkomsten gemaakte afspraken zijn aanslagen vennootschapsbelasting voor 2018 en 2019 aan de stichting opgelegd.

16. Met dagtekening 10 oktober 2020 is aan eiseres de onderhavige navorderingsaanslag ib/pvv 2018 opgelegd. Conform de in de vaststellingsovereenkomst voor 2014 tot en met 2018 gemaakte afspraken is daarin een bedrag van € 156.931 (zijnde 1,926% (gebaseerd op de stamboom) van het vermogen van de stichting op 1 januari 2018) van het vermogen van de stichting aan eiseres toegerekend in box 3.

17. Met dagtekening 13 november 2020 is aan eiseres de onderhavige aanslag ib/pvv 2019 opgelegd. Conform de in de vaststellingsovereenkomst voor 2019 gemaakte afspraken is daarin een bedrag van € 146.458 (zijnde 1,926% (gebaseerd op de stamboom) van het vermogen van de stichting op 1 januari 2019) van het vermogen van de stichting aan eiseres toegerekend in box 3.”

2.2.

Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten en vult deze als volgt aan.

2.3.

[de oprichter] (de oprichter; zie ook onder 1 van de rechtbankuitspraak) is zonder echtgenote en nakomelingen overleden. Bij zijn overlijden in 1907 waren zijn vader en moeder reeds overleden.

2.4.

De [stichting] (in de rechtbankuitspraak en hierna aangeduid als de stichting) wordt bestuurd door één directeur (in de betrokken jaren was dit de zoon van belanghebbende: [D] ) die verantwoording verschuldigd is aan de raad van commissarissen bestaande uit (ten minste) drie leden. De directeur maakt jaarlijks de financiële bescheiden van de stichting op ter vaststelling door de raad van commissarissen. De stichting heeft geen publicatieplicht en publiceert haar financiële gegevens niet. Behoudens de directeur en de drie commissarissen (qualitate qua) is geen van de leden van de familie [naam] gerechtigd tot het verkrijgen van informatie omtrent de financiële gegevens van de stichting.

2.5.

In de onderhavige jaren 2018 en 2019 zijn door de stichting periodieke familiebijeenkomsten georganiseerd en werd een website in stand gehouden waarop voor alle familieleden informatie staat over familiebijeenkomsten en evenementen. Het financiële beleid van de stichting houdt in de onderhavige jaren 2018 en 2019 in dat aan alle familieleden tussen 18 en 40 jaar een uitkering wordt gedaan van circa € 2.000 per jaar vanuit de veronderstelling dat familieleden in deze leeftijd ondersteuning kunnen gebruiken ten behoeve van studie en gezin (in 2019 46 van de circa 130 familieleden). De minderjarige en de oudere familieleden, waaronder belanghebbende, ontvangen geen gelden van de stichting.

3 Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of, ook indien de navorderingaanslag ib/pvv 2018 en de aanslag ib/pvv 2019 worden verminderd conform het nadere standpunt van de inspecteur (zie onder 5.2.), deze aanslagen niet te hoog zijn vastgesteld. Meer specifiek is in geschil of de inspecteur bij het vaststellen van die aanslagen terecht de bezittingen en schulden van de stichting pro rata parte aan het vermogen van belanghebbende in box 3 heeft toegerekend.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing