Gerechtshof Amsterdam, 14-05-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1501, 23/333
Gerechtshof Amsterdam, 14-05-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1501, 23/333
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 14 mei 2024
- Datum publicatie
- 5 juni 2024
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2023:2977, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 23/333
- Relevante informatie
- Art. 3:41 Awb, Art. 6:7 Awb, Art. 6:9 Awb, Art. 6:11 Awb
Inhoudsindicatie
Beoordeling ontvankelijkheid bezwaar in (hoger) beroep.
Het Hof gaat ervan uit dat de Hoge Raad niet per definitie heeft uitgesloten dat de tijdigheid van een bezwaar in beroep alsnog door het bestuursorgaan aan de orde kan worden gesteld. In casu staan het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel hier niet aan in de weg.
Uitspraak
kenmerk 23/333
14 mei 2024
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. J. van Groningen)
alsmede op het incidenteel hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente [Z] , de heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak van 3 maart 2023 in de zaak met kenmerk HAA 21/1041 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een aanslag leges ten bedrage van € 192.175,13 opgelegd.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaarschrift ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep ongegrond.
- -
-
veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade van eiseres tot een bedrag van € 2.364;
- -
-
veroordeelt de minister van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van immateriële schade van eiseres tot een bedrag van € 636;
- -
-
veroordeelt verweerder en de minister van Justitie en Veiligheid in de proceskosten van eiseres, ieder tot een bedrag van € 418,50; en
- -
-
draagt verweerder en de minister van Justitie en Veiligheid op het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden, ieder tot een bedrag van € 180.”
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend en daarbij tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft gereageerd op het incidenteel hoger beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft onder andere de volgende feiten vastgesteld:
“1. Eiseres heeft op 29 juli 2016 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor de nieuwbouw en renovatie van hotel Het Park op het perceel [A-straat] in [Z] . In het aanvraagformulier is [B-straat] te [plaats 1] vermeld als correspondentieadres en is een bedrag van € 6.900.000 exclusief BTW aan bouwkosten opgegeven.
2. De omgevingsvergunning is op 8 maart 2017 verstuurd naar eiseres op het adres [B-straat] te [plaats 1] .
3. De leges zijn berekend op basis van de door eiseres opgegeven bouwkosten van € 6.900.000. (…).
4. (…) Op 7 juni 2018 is er een gesprek geweest tussen verweerder en eiseres. In dat gesprek heeft eiseres te kennen gegeven dat de aanslag niet bekend was en dat het verzendadres [C-straat] te [Z] moet zijn. Verweerder heeft vervolgens (…) de aanslag met de oorspronkelijke factuurdatum van 5 april 2017 verstuurd naar het adres [C-straat] te [Z] .
(…)”
Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten. Hieraan voegt het Hof het volgende toe.
De oorspronkelijke legesaanslag met notadatum 5 april 2017, notanummer 760499, dossiernummer 2016.0597 en debiteurnummer 0001750, vermeldt als adres van belanghebbende [B-straat] , [postcode] [plaats 1] .
Tot het dossier behoort een e-mail van 11 juni 2018 van [A] , uitvoerend beleidsmedewerker Financiële administratie bij De Buch (De Buch werkt voor de gemeenten [Z] , [plaats 1] , [plaats 2] en [plaats 3] ) aan de gemachtigde van belanghebbende waarin staat:
“Geachte [gemachtigde]
Nota 760499 d.d. 05-04-217 verstuurd naar adres [B-straat] (…) evenals de herinnering en aanmaning.Naar aanleiding van gesprek met [B] D.D. 07-06-2018 vertelde ze mij dat de nota niet bekend was en dat het adres [C-straat] (…) moet zijn.Afgesproken dat ik de nota op het juiste adres zet en per mail ga sturen.Vandaar dat de nota met oude datum op 7-6-2018 verstuurd is.U vraagt mij deze mail te sturen inzake de oude datum op de nota.Met vriendelijke groet (…) ”
Het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aanslag heeft als datum 11 juni 2018 en is door de heffingsambtenaar ontvangen op 12 juni 2018.
In de motivering van het bezwaar van belanghebbende van 3 juli 2018 staat:
“In het pro forma bezwaarschrift van 11 juni 2018 heb ik er reeds op gewezen dat het legesbesluit, de herinnering en de aanmaning naar het verkeerde adres zijn verzonden. Het besluit is dan ook niet op de juiste wijze, in ieder geval niet in overeenstemming met artikel 3:41 Awb, bekend gemaakt. U heeft dit overigens erkend. Het besluit is door cliënte niet eerder dan 7 juni 2018 ontvangen. Er moet gelet op het voorgaande, dan ook van worden uitgegaan dat het bezwaar tijdig is ingediend (…).”
In de uitspraak op bezwaar staat:
“uw brief van 11 juni 2018
(…)onderwerp Uitspraak op uw bezwaarschrift
Legesnota 760499
t.n.v. [naam belanghebbende]Dagtekening 5 april 2017
(…)
Ontvankelijkheid
Het aanslagbiljet is gedagtekend 5 april 2017. Uw in de aanhef genoemd bezwaarschrift heb ik binnen de wettelijke termijn van zes weken ontvangen. Ik verklaar u ontvankelijk in uw bezwaar.[volgt: inhoudelijke beoordeling en ongegrondverklaring van het bezwaar]”
Op de zitting bij de rechtbank is over de legesaanslag als volgt verklaard:
“Rechter De Soeten vraagt hoe het kan dat de nota niet is ontvangen aan de [B-straat] ?
De gemachtigde van eiseres merkt op dat de post niet aangetekend is verzonden en dat er veel problemen met de post zijn. Zelfs aangetekende stukken komen vaak niet aan. Dat blijkt ook uit de omstandigheid dat [B] op een gegeven moment is gaan reageren. Als ze de nota eerder had ontvangen dan had ze direct betaald.
Rechter De Soeten merkt op dat het gaat om drie stukken die naar het juiste adres zijn gestuurd die niet ontvangen zouden zijn. Is daar een verklaring voor?
De gemachtigde van eiseres heeft daar geen verklaring voor. Als de nota eerder was ontvangen dan zou [B] daar wel iets mee gedaan hebben.
Verweerder stelt dat op 5 april 2017 de batch waar de legesnota in zat, is aangeleverd bij data-b die het voor verweerder verstuur[t]. Hij vindt het vreemd dat de omgevingsvergunning wel aankomt en de nota en aanmaningen niet.”
Door de heffingsambtenaar is tijdens de zitting bij het Hof een verzendrapportage (betreffende de aanslag leges) overgelegd en deze beslaat vijf bladzijden (waarvan twee bladzijden bestaan uit de herinnering en de aanmaning).
In de rapportage staat onder meer:
“Bedrijf 10 [Z]Rapportnaam Dagboekmutatie verslag debiteurenDatum 05-04-2017
Jaar 2017
Documentnummer 760499
Debiteurnummer 1750 [naam belanghebbende]Dossiernummer 2016.0597
Periode 4
Boekingsdatum 05-04-2017
Omschrijving boeking Dossiernummer 2016.0597
Bedrag (debet en credit) € 192.175,13
[volgt een lijst met word-bestanden, waaronder]AS760499-05042017-112629.rtf 5-4-2017 11:27 word 2013 bestand 222kB”
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof op deze verzendrapportage gereageerd.
Op de zitting bij het Hof is namens belanghebbende over de verzending van de aanslag als volgt verklaard:
“Vragen van het Hof aan de gemachtigde van belanghebbende:Het Hof vraagt aan de gemachtigde van belanghebbende waar of hoe de gemeente de verzending naar het verkeerde adres heeft erkend.Gemachtigde: Dat is gebeurd door de aanslag nogmaals te versturen. [B] van kantoor heeft bij de gemeente aangegeven dat de aanslag niet was ontvangen. Bij het nogmaals versturen is verder niets gemeld. Ik heb toen binnen twee weken bezwaar gemaakt. Op de uitspraak op bezwaar zijn alle data vermeld en in orde gevonden. Daaruit maak ik op dat de gemeente de ontvankelijkheid van het bezwaar in orde vindt.
U vraagt mij of het klopt dat er dus geen expliciete erkenning is geweest van de verkeerde verzending? Dat vind ik een erkenning, alles is beoordeeld.”
(…)
Vragen van het Hof aan de gemachtigde van belanghebbende: Het Hof houdt de gemachtigde van belanghebbende voor dat de aanslag naar het opgegeven correspondentieadres is verzonden en vraagt of de aanslag daar nooit is ontvangen.
Gemachtigde: Nee, anders had [C] betaald. De postbezorging was slecht maar de locatie was verlaten door belanghebbende.
Hof: Hoe weet u dan dat het daar niet is ontvangen?
Gemachtigde: Ik ga uit van de datum op de beschikking, de dagtekening van de aanslag. Op dat moment zat belanghebbende niet op die locatie.
Hof: Maar hoe weet u dan dat de aanslag op de locatie niet is ontvangen?
Gemachtigde: Belanghebbende heeft de aanslag niet ontvangen. Ik ga er vanuit dat het niet ontvangen is door belanghebbende.
Hof: Dus belanghebbende zat op het moment waarop de aanslag verzonden werd niet meer op dat adres en kon hem dus niet meer ontvangen. Maar eerst was uw standpunt dat er problemen waren met de postbezorging. Nu zegt u dat u niet weet of de aanslag goed is bezorgd, want belanghebbende zat daar niet meer?
Gemachtigde: Het was niet een vertrekken en de boel de boel laten. Er was een afspraak met de nieuwe gebruiker van de locatie dat post zou worden doorgezonden. Dat de post nooit is doorgezonden, betekent voor [C] dat de post niet is ontvangen.
(…)
Hof: (…) Heeft u een adreswijziging aan de gemeente doorgegeven?
[C] :
Alles wordt doorgegeven. Met dwangsommen waren er ook problemen met de postbezorging. Wij wijzigen het adres bij de Kamer van Koophandel die had de gemeente kunnen raadplegen.
Hof: U weet denk ik wel dat dit niet zo werkt, maar u heeft dus geen adreswijziging aan de gemeente doorgegeven en de vergunning heeft u wel ontvangen?
Gemachtigde: In de vergunningsprocedure zijn de stukken wel op het nieuwe adres gekomen. We hadden toen heel veel contact met de gemeente en frequent overleg met de wethouder.
Heffingsambtenaar: Ik wijs op bijlage E van de stukken bij de rechtbank en daarvan de 1e bijlage; dat is de verleende vergunning en die is naar [B-straat] gestuurd, dus dat is niet waar.”
In de uitspraak op bezwaar staat:
“uw brief van 11 juni 2018
(…)onderwerp Uitspraak op uw bezwaarschrift
Legesnota 760499
t.n.v. [naam belanghebbende]Dagtekening 5 april 2017
(…)
Ontvankelijkheid
Het aanslagbiljet is gedagtekend 5 april 2017. Uw in de aanhef genoemd bezwaarschrift heb ik binnen de wettelijke termijn van zes weken ontvangen. Ik verklaar u ontvankelijk in uw bezwaar.[volgt: inhoudelijke beoordeling en ongegrondverklaring van het bezwaar]”
3 Geschil in het principale en incidentele hoger beroep
Het principaal hoger beroep spitst zich toe op de vraag of de aanslag leges (ten bedrage van € 192.175,13) verminderd moet worden voor zover de Tarieventabel voor de berekening van het legestarief naar NEN-normen verwijst.
Het incidenteel hoger beroep spitst zich toe op de ontvankelijkheid van het bezwaar. Meer specifiek is daarbij in geschil of het bestuursorgaan bij de rechter kan terugkomen op de (eerdere) ontvankelijkverklaring van het bezwaar.
Belanghebbende betoogt in het principale hoger beroep dat de NEN-normen gepubliceerd of bekendgemaakt hadden moeten worden, omdat zonder NEN-normen niet duidelijk is wat onder ‘bouwkosten’ verstaan moet worden in de Tarieventabel bij de Verordening. Aangezien zulks niet is gebeurd, is de Verordening, althans de Tarieventabel bij de Verordening, in zoverre onverbindend. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende zich desgevraagd nader op het standpunt gesteld dat bij het slagen van dit standpunt niet de gehele legesaanslag vernietigd dient te worden, maar uitsluitend in zoverre voor het tarief het begrip bouwkosten wordt gebezigd.
De heffingsambtenaar betoogt in het principale hoger beroep dat de legesaanslag niet is berekend aan de hand van NEN-normen, maar dat de aanslag is berekend naar het door belanghebbende in de aanvraag opgegeven bedrag aan bouwkosten. Daarom dient de aanslag geheel in stand te blijven.
In het incidentele hoger beroep betoogt de heffingsambtenaar dat de Hoge Raad zich in het arrest van 16 juli 2021 (
) voor de vraag of het bestuursorgaan kan terugkomen op de ontvankelijkheid van een niet tijdig ingediend bezwaar juist niet heeft aangesloten bij de oordelen van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (RvS) over dit onderwerp. De ontvankelijkheid is na het bezwaar tussen partijen in geschil gekomen en daarom moet de rechter zich daarover uitlaten. De rechtbank had volgens hem moeten oordelen dat het bezwaar te laat en dus niet-ontvankelijk was, omdat de adressering juist was en uit het verzendrapport volgt dat de aanslag is aangeboden aan postbezorger Data-B en dus is verzonden. Dan moet worden aangenomen dat deze ook ontvangen is.In het incidentele hoger beroep betoogt belanghebbende primair dat de rechtseenheid meebrengt dat de Hoge Raad zich in het arrest van 16 juli 2021 geheel heeft aangesloten bij hetgeen de CRvB en de RvS hebben geoordeeld. Het bestuursorgaan kan na een inhoudelijke beoordeling niet meer op de tijdigheid van een ontvankelijk verklaard bezwaar terugkomen. Belanghebbende stelt ook dat dit niet kan, omdat de ontvankelijkheid in de uitspraak op bezwaar door de heffingsambtenaar is bevestigd. Subsidiair stelt belanghebbende, zo begrijpt het Hof, (voor het eerst in hoger beroep) dat de legesaanslag niet is ontvangen op het adres [B-straat] (nu er geen aanslag is doorgezonden door degene met wie belanghebbende een doorzendafspraak had gemaakt). Belanghebbende heeft kort na de ontvangst van het duplicaat bezwaar gemaakt, dus dat brengt mee dat het bezwaar binnen de bezwaartermijn is ingediend en dus ontvankelijk is.