Home

Gerechtshof Amsterdam, 23-05-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1653, 23/172

Gerechtshof Amsterdam, 23-05-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1653, 23/172

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
23 mei 2024
Datum publicatie
19 juni 2024
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2024:1653
Formele relaties
Zaaknummer
23/172
Relevante informatie
Art. 11, lid 1, onderdeel b Wet OB 1968, Art. 7 Wet OB 1968

Inhoudsindicatie

NA omzetbelasting. Verhuur dak door maatschap (tussen echtelieden) aan één van de maten voor installatie en exploitatie zonnepanelen. Geen teruggaaf van (deel) omzetbelasting die in rekening is gebracht voor bouw dak. Economische activiteit, maar geen rechtstreeks en onmiddellijk verband uitgave dak en verhuur ('hoe dan ook'). Voor dak woning kon niet gekozen worden voor belaste verhuur. Hoger beroep gegrond vanwege pkv bezwaarfase.

Uitspraak

kenmerk 23/172

23 mei 2024

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] en [Y], gevestigd te [Z] , belanghebbende

(gemachtigde: prof. dr. [gemachtigde] )

tegen de uitspraak van 17 januari 2023 in de zaak met kenmerk HAA 21/570 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft over het tijdvak 1 april 2019 tot en met 30 september 2019 een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 17.675 aan belanghebbende opgelegd. Daarbij is een bedrag van € 294 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.1.2.

Het tegen de naheffingsaanslag 2019 gemaakte bezwaar heeft de inspecteur afgewezen.

1.2.1.

De inspecteur heeft over het tijdvak 1 januari 2020 tot en met 30 juni 2020 een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 14.267 aan belanghebbende opgelegd.

1.2.2.

Bij uitspraak op bezwaar van 18 december 2020 heeft de inspecteur het tegen de naheffingsaanslag 2020 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd tot € 11.914.

1.3.

De rechtbank heeft als volgt op het tegen de uitspraken op bezwaar ingestelde beroep beslist (belanghebbende wordt in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’):

“De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- veroordeelt de Staat (de minister van Veiligheid en Justitie) tot vergoeding van de door eiseres geleden immateriële schade tot een bedrag van € 500;

- veroordeelt de Staat (de minister van Veiligheid en Justitie) in de proceskosten van eiseres, tot een bedrag van € 837; en

- gelast de Staat (de minister van Veiligheid en Justitie) het door eiseres betaalde griffierecht [te] vergoeden, tot een bedrag van € 360.”

1.4.

Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 21 februari 2023. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 18 april 2024 heeft de inspecteur een drietal ontbrekende bijlagen overgelegd.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 2. Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (de inspecteur wordt in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘verweerder’):

“1. [in] 2019 zijn de heer [A] ( [A] ) en mevrouw
[B] ( [B] ) – gehuwd onder huwelijkse voorwaarden – eiseres aangegaan. Eiseres is een samenwerkingsverband in de vorm van een maatschap met [A] en [B] als maten. Uit de maatschapsovereenkomst volgt dat het doel van eiseres is het voor gemeenschappelijke rekening en risico van de maten beleggen in onroerende zaken en andere vermogensbestanddelen. Het maatschapsvermogen bestaat uit hetgeen [A] en [B] hebben ingebracht. Volgens de maatschapsovereenkomst zijn de maten overeengekomen ieder € 1.000 als kapitaal in te brengen of zoveel meer als door de maten wordt afgesproken.

2. Op diezelfde dag (18 april 2019) hebben [A] en [B] samen een perceel bouwgrond gekocht in de gemeente [Z] . Hierop hebben zij een woning laten bouwen. [BV 1] . heeft voor het perceel en de bouw van de woning facturen ten name van [A] en [B] samen uitgereikt.

3. Vanaf 17 juli 2020 verhuurt eiseres op basis van een schriftelijke huurovereenkomst voor een periode van in beginsel 25 jaar aan [B] het dak van de woning voor het plaatsen en exploiteren van 32 niet geïntegreerde zonnepanelen. Hierbij is gekozen voor belaste verhuur in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdeel b, ten vijfde, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). De huur bedraagt € 135 per jaar, inclusief btw. De zonnepanelen zijn op diezelfde dag (17 juli 2020) op het dak van de woning geplaatst. [BV 2] . heeft hiervoor ten name van [A] en [B] samen een factuur uitgereikt ten bedrage van € 13.556,31, inclusief 21% btw (€ 2.352,75).

4. Eiseres heeft aangiften omzetbelasting gedaan over het tweede, derde en vierde kwartaal van 2019. Eiseres heeft daarbij verzocht om een teruggaaf van omzetbelasting van € 19.841. De verzochte teruggave ziet voor een bedrag van € 17.675 op de in rekening gebrachte omzetbelasting ter zake van de bouw van het dak. Verweerder heeft bij beschikking naar aanleiding van dit verzoek een teruggaaf verleend van € 17.675. Ook heeft eiseres aangiften omzetbelasting gedaan over het eerste en tweede kwartaal 2020. Eiseres heeft daarbij verzocht om een teruggaaf van omzetbelasting van € 14.267, welk bedrag ziet op de in rekening gebrachte omzetbelasting ter zake van de bouw van het dak van de woning (€ 11.914) en op de in rekening gebrachte omzetbelasting voor de aanschaf en installatie van de zonnepanelen (€ 2.353). Verweerder heeft bij beschikking de gevraagde teruggaaf verleend.

5. Met dagtekening 18 augustus 2020 heeft verweerder eiseres bericht dat hij naheffingsaanslagen zal gaan opleggen, omdat niet geopteerd kan worden voor belaste verhuur en hierdoor dus geen recht bestaat op de aftrek van voorbelasting. De naheffingsaanslagen zijn met dagtekening 31 augustus 2020 aan eiseres opgelegd. De naheffingsaanslag OB 2019 bedraagt € 17.969, inclusief de gelijktijdig gegeven beschikking belastingrente ten bedrage van € 294. De naheffingsaanslag OB 2020 bedraagt € 14.267.

6. Eiseres heeft tegen beide naheffingsaanslagen bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van het ingediende bezwaar heeft verweerder bij brief van 13 oktober 2020 eiseres medegedeeld voornemens te zijn om de bezwaren af te wijzen en de naheffingsaanslagen te handhaven.

7. Tussen verweerder en eiseres heeft op 27 oktober 2020 een hoorgesprek plaatsgevonden. Van dit hoorgesprek is een verslag gemaakt. Hieruit volgt dat verweerder van mening is dat de naheffingsaanslagen terecht aan eiseres zijn opgelegd. Wel zal verweerder de naheffingsaanslag OB 2020 verminderen met € 2.353, tot een bedrag van € 11.914, omdat dit bedrag ziet op de voorbelasting van de aanschaf en installatie van de zonnepanelen en wel aftrekbaar is.

8. Met dagtekening 18 december 2020 heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar het bezwaar gericht tegen de naheffingsaanslag OB 2020 gegrond verklaard en de verschuldigde OB vastgesteld tot een bedrag van € 11.914. Verweerder heeft ook uitspraak op bezwaar gedaan met betrekking tot de naheffingsaanslag OB 2019 en dit bezwaar afgewezen en de naheffingsaanslag en beschikking belastingrente gehandhaafd. Verweerder heeft echter verzuimd deze uitspraak op dat moment op schrift te stellen en aan eiseres bekend te maken.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn betwist zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is, evenals in eerste aanleg, in geschil of belanghebbende recht heeft op een teruggave van (een deel van) de omzetbelasting die in rekening is gebracht in verband met de bouw van het dak van de woning.

4 Overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing