Gerechtshof Amsterdam, 16-07-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2519, 23/97
Gerechtshof Amsterdam, 16-07-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2519, 23/97
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 16 juli 2024
- Datum publicatie
- 2 oktober 2024
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2022:12230, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 23/97
- Relevante informatie
- Art. 1 EP EVRM, Art. 8:1 Awb, Art. 14 EVRM, Art. 5.20 Wet IB 2001
Inhoudsindicatie
Bij de bepaling van het werkelijk rendement dient ook rekening te worden gehouden met de waardestijging van een woning.
Uitspraak
kenmerk 23/97
16 juli 2024
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 23 december 2022 in de zaak met kenmerk HAA 20/6285 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 59.800 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 45.663.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank.
De inspecteur heeft bij verminderingsbeschikking van 22 juli 2022 het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen vastgesteld op € 40.799.
Bij uitspraak van 23 december 2023 heeft de rechtbank als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd voor zover het beroep ziet op het verzoek om strafrechtelijke veroordeling van verweerder;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op het voordeel uit sparen en beleggen;
- handhaaft de belastingaanslag zoals nader vastgesteld bij de verminderingsbeschikking van 22 juli 2022;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 48 te vergoeden.”
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Bij verminderingsbeschikking van 8 december 2022 heeft de inspecteur het inkomen uit sparen en beleggen wederom vastgesteld op € 40.799 maar een hogere aftrek ‘elders belast inkomen’ toegepast.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. Eiser had in 2018 geen fiscaal partner.
2. Verweerder heeft eiser op 28 februari 2019 uitgenodigd tot het doen van aangifte over het jaar 2018.
3. Eiser heeft op 15 maart 2019 een aangifte ingediend. Het aangegeven verzamelinkomen bedraagt € 105.463 en bestaat uit loon uit vroegere arbeid van € 63.800, een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3) van € 45.663 en een aftrek periodieke giften van € 4.000. Ter zake van box 3 is als grondslag voor de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen (na aftrek van het heffingsvrij vermogen van € 30.000) een bedrag van € 1.070.860 aangegeven.
4. Het box-3 vermogen bestaat uit:
- bank- en spaartegoeden: € 327.046
- aandelen, obligaties: € 61.074
- onroerende zaken in Nederland: € 624.240
- onroerende zaken in het buitenland € 88.500
5. Verweerder heeft op 5 december 2019 een definitieve aanslag overeenkomstig de aangifte opgelegd. Het voordeel uit sparen en beleggen heeft verweerder berekend conform de daarvoor vastgestelde schijven en leidt tot een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 45.663. De belasting hierover bedraagt € 12.565 (30% over € 45.663 verminderd met aftrek elders belast inkomen van € 1.133).
6. Eiser heeft op 5 december 2019 bezwaar gemaakt tegen de aanslag omdat hij het – kort samengevat – niet eens is met de forfaitaire heffing over het inkomen uit sparen en beleggen.
7. Verweerder heeft eiser bij brief van 16 december 2019 bevestigd het bezwaar te hebben ontvangen. In deze brief is eveneens aan eiser meegedeeld dat vanwege de bezwaren tegen de box 3-heffing een massaalbezwaarprocedure is gestart en dat zijn bezwaar in die procedure wordt opgenomen.
8. Eiser heeft in een brief met dagtekening 6 januari 2020 gereageerd en laten weten dat zijn bezwaar afwijkt van de masaalbezwaarprocedure omdat eisers bezwaar gegrond is op Titel XII van het Wetboek van Strafrecht (valsheid in geschrifte) en niet op artikel 1 van het eerste protocol van het Europese verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.
9. Verweerder heeft met dagtekening 27 oktober 2020 een vooraankondiging uitspraak op bezwaar aan eiser verzonden. In deze brief deelt verweerder mede het bezwaar te splitsen in een deel dat bestaat uit het bezwaar dat ziet op valsheid in geschrifte (het individuele deel) en een deel dat wordt meegenomen in de massaalbezwaarprocedure. Verweerder komt tot ongegrondverklaring van het bezwaar voor zover het ziet op het beroep op valsheid in geschrifte.
10. Eiser reageert bij brief met dagtekening 31 oktober 2020 op de vooraankondiging en geeft aan akkoord te gaan om een deel van het bezwaar mee te nemen in de massaalbezwaarprocedure.
11. Verweerder heeft met dagtekening 20 november 2020 een uitspraak op bezwaar gedaan en daarbij, wat betreft het individuele deel, het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
12. Verweerder heeft met dagtekening 22 juli 2022, tijdens de beroepsfase, naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad inzake de massaalbezwaarprocedure van 24 december 2021 (ECLI:NLHR:2021:1963) een verminderingsbeschikking genomen. Verweerder komt tot een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 40.799 (3,810% van € 1.070.860) en een teruggaaf van € 1.338.”
Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten en voegt daar de volgende feiten aan toe.
Volgens de verminderingsbeschikking van 8 december 2022 dient de aanslag IB/PVV 2018 te worden verminderd met een bedrag van € 417.
De WOZ-waarde van de woning van belanghebbende bekend als [A-straat] 27-2 te [Z] is in het jaar 2018 gestegen met € 90.000 (van € 1.224.000 naar € 1.314.000). De woning [A-straat] 27-2 is geen eigen woning in de zin van art. 3.111 Wet IB 2001.
Belanghebbende heeft zijn werkelijke inkomsten uit vermogen berekend zonder rekening te houden met de onder 2.4 bedoelde waardestijging. Hij berekent die inkomsten onder aftrek van ingehouden bronbelasting op € 23.076 aan spaarrente, dividend en huur.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is de aanslag IB/PVV 2018 in geschil. Meer specifiek is het belastbare inkomen uit sparen en beleggen in geschil.