Home

Rechtbank Noord-Holland, 23-12-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:12230, HAA 20/6285

Rechtbank Noord-Holland, 23-12-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:12230, HAA 20/6285

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
23 december 2022
Datum publicatie
17 februari 2023
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2022:12230
Zaaknummer
HAA 20/6285
Relevante informatie
Art. 8:1 Awb, Art. 26 AWR, Art. 1 EP EVRM

Inhoudsindicatie

Box 3. Rechtsherstel geboden. Het aangifteformulier dwingt niet tot valsheid in gechrifte maar is een vertaalslag van de wettelijke bepalingen. De belastingrechter is onbevoegd om de Belastingdienst strafrechtelijk te veroordelen.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 20/6285

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 59.800 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 45.663.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

De rechtbank heeft bij brief met dagtekening 11 mei 2022 medegedeeld het beroep aan te houden totdat duidelijk is wat de uitkomst is van de herbeoordeling door verweerder naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad inzake de massaalbezwaarprocedure van 24 december 2021 (ECLI:NLHR:2021:1963).

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2022 te Haarlem.

Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. [inspecteur] en [inspecteur 1] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiser had in 2018 geen fiscaal partner.

2. Verweerder heeft eiser op 28 februari 2019 uitgenodigd tot het doen van aangifte over het jaar 2018.

3. Eiser heeft op 15 maart 2019 een aangifte ingediend. Het aangegeven verzamelinkomen bedraagt € 105.463 en bestaat uit loon uit vroegere arbeid van € 63.800, een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3) van € 45.663 en een aftrek periodieke giften van € 4.000. Ter zake van box 3 is als grondslag voor de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen (na aftrek van het heffingsvrij vermogen van € 30.000) een bedrag van € 1.070.860 aangegeven.

4. Het box-3 vermogen bestaat uit:

- bank- en spaartegoeden: € 327.046

- aandelen, obligaties: € 61.074

- onroerende zaken in Nederland: € 624.240

- onroerende zaken in het buitenland € 88.500

5. Verweerder heeft op 5 december 2019 een definitieve aanslag overeenkomstig de aangifte opgelegd. Het voordeel uit sparen en beleggen heeft verweerder berekend conform de daarvoor vastgestelde schijven en leidt tot een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 45.663. De belasting hierover bedraagt € 12.565 (30% over € 45.663 verminderd met aftrek elders belast inkomen van € 1.133).

6. Eiser heeft op 5 december 2019 bezwaar gemaakt tegen de aanslag omdat hij het – kort samengevat – niet eens is met de forfaitaire heffing over het inkomen uit sparen en beleggen.

7. Verweerder heeft eiser bij brief van 16 december 2019 bevestigd het bezwaar te hebben ontvangen. In deze brief is eveneens aan eiser meegedeeld dat vanwege de bezwaren tegen de box 3-heffing een massaalbezwaarprocedure is gestart en dat zijn bezwaar in die procedure wordt opgenomen.

8. Eiser heeft in een brief met dagtekening 6 januari 2020 gereageerd en laten weten dat zijn bezwaar afwijkt van de masaalbezwaarprocedure omdat eisers bezwaar gegrond is op Titel XII van het Wetboek van Strafrecht (valsheid in geschrifte) en niet op artikel 1 van het eerste protocol van het Europese verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.

9. Verweerder heeft met dagtekening 27 oktober 2020 een vooraankondiging uitspraak op bezwaar aan eiser verzonden. In deze brief deelt verweerder mede het bezwaar te splitsen in een deel dat bestaat uit het bezwaar dat ziet op valsheid in geschrifte (het individuele deel) en een deel dat wordt meegenomen in de massaalbezwaarprocedure. Verweerder komt tot ongegrondverklaring van het bezwaar voor zover het ziet op het beroep op valsheid in geschrifte.

10. Eiser reageert bij brief met dagtekening 31 oktober 2020 op de vooraankondiging en geeft aan akkoord te gaan om een deel van het bezwaar mee te nemen in de massaalbezwaarprocedure.

11. Verweerder heeft met dagtekening 20 november 2020 een uitspraak op bezwaar gedaan en daarbij, wat betreft het individuele deel, het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

12. Verweerder heeft met dagtekening 22 juli 2022, tijdens de beroepsfase, naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad inzake de massaalbezwaarprocedure van 24 december 2021 (ECLI:NLHR:2021:1963) een verminderingsbeschikking genomen. Verweerder komt tot een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 40.799 (3,810% van € 1.070.860) en een teruggaaf van € 1.338.

Geschil 13. In geschil is of verweerder met het aangifteformulier eiser dwingt tot het doen van onjuiste aangifte en het plegen van valsheid in geschrifte. Tevens is in geschil of het door verweerder geboden rechtsherstel box 3 het juiste bedrag betreft.

14. Eiser stelt dat het aangifteformulier belastingplichtigen dwingt tot het doen van onjuiste aangifte en valsheid in geschrifte omdat bij het inkomen uit sparen en beleggen niet het daadwerkelijke inkomen voortvloeiend uit box 3-vermogen aangegeven dient te worden maar een forfaitair rendement. Eiser verzoekt om veroordeling van verweerder op basis van titel XII van het Wetboek van Strafrecht en verzoekt verweerder te verplichten tot het terugstorten van de te veel betaalde belasting á € 5.642. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep.

15. Verweerder neemt het standpunt in dat het aangifteformulier niet onjuist is omdat uit de wet voortvloeit dat het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box-3) wordt vastgesteld met gebruik van een forfaitair rendement. Verweerder stelt dat geen sprake is van het doen van een onjuiste aangifte of valsheid in geschrifte indien het aangifteformulier wordt ingevuld omdat het een vertaalslag betreft van hetgeen in de wet staat. Verweerder stelt zich daarnaast op het standpunt dat eiser in aanmerking komt voor rechtsherstel box 3 en dat het beroep in zoverre gegrond is. Voor de overige punten stelt verweerder zich op het standpunt dat het beroep van eiser ongegrond is.

16. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

Bevoegdheid belastingrechter

17. Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is de belastingrechter slechts bevoegd te oordelen over op grond van een belastingwet genomen besluiten. Voor zover eiser verzoekt om een strafrechtelijke veroordeling van verweerder overweegt de rechtbank dat de belastingrechter niet bevoegd is om een veroordeling uit te spreken op grond van titel XII van het Wetboek van Strafrecht. Dit valt namelijk buiten het werkterrein van de belastingrechter. De strafrechter, met toepassing van alle waarborgen die een strafprocedure kent, is de bevoegde rechter.

Onjuistheid aangifte(formulier)

18. Eiser neemt het standpunt in dat minder belasting geheven had moeten worden omdat het aangifteformulier ten onrechte niet uitgaat van het werkelijk genoten inkomen uit box 3 en het werkelijke inkomen van eiser lager is dan het in aanmerking genomen inkomen uit box 3. Volgens eiser laat het aangifteformulier waarin wordt gevraagd naar het ‘voordeel uit sparen en beleggen’ geen andere mogelijkheid open dan het invullen van het werkelijke inkomen uit sparen en beleggen. Wat betreft dit standpunt overweegt de rechtbank dat het aangifteformulier aansluit op de wettelijke bepalingen en dat hierop het forfaitair berekende rendement moet worden ingevuld. Het aangifteformulier is een vertaalslag van de wettelijke bepalingen en dient om het voor belastingplichtigen makkelijker te maken om te voldoen aan de op hem of haar rustende belastingverplichtingen. Gelet hierop leidt het (juist) invullen van het aangifteformulier niet tot het doen van een onjuiste aangifte of valsheid in geschrifte. Deze beroepsgrond van eiser slaagt daarom niet.

Rechtsherstel box-3

19. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser in aanmerking komt voor rechtsherstel conform de door hem overgelegde berekening ‘Hulpmiddel box 3-inkomen’. Uit die berekening volgt dat de grondslag sparen en beleggen € 1.070.860 bedraagt (na aftrek van het heffingsvrij vermogen) en dat het voordeel uit sparen en beleggen € 40.799 is. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat uit het kerstarrest van de Hoge Raad niet volgt dat het werkelijk behaalde rendement moet worden belast, maar er hoeft slechts rechtsherstel te worden geboden.

20. De rechtbank overweegt dat de wijze waarop rekening wordt gehouden met het kerstarrest in de vorm van verminderingen van de aanslagen is neergelegd in het Besluit rechtsherstel. In dit besluit is geregeld dat bij het rechtsherstel zo goed mogelijk wordt aangesloten bij het werkelijk behaalde rendement. Op grond van het besluit vallen onder het werkelijk behaalde rendement onder andere direct genoten inkomsten (zoals rente-, dividend- en huurinkomsten) maar ook gerealiseerde en niet-gerealiseerde waardemutaties op onroerende goederen en aandelen.

21. Bij het rechtsherstel box 3 is dit gebeurd door voor het forfaitair rendement box 3 uit te gaan van de daadwerkelijke verdeling van het box 3 vermogen over spaartegoeden en overige beleggingen, en het forfaitair rendement op spaartegoeden op 0,12% (2018) te stellen en het forfaitair rendement over beleggingen en onroerende zaken op 5,38% (2018). Verweerder komt tot een rendementspercentage van 3,81% en past dit toe op de grondslag van sparen en beleggen van € 1.070.860. Verweerder wijst er tevens op dat de waarde van de onroerende goederen met 10,2% is gestegen. De rechtbank overweegt over het middel van het forfaitaire rendement dat dit instrument zonder meer geschikt is om de doelstelling van een goed uitvoerbare regeling te bereiken, omdat de toepassing van een forfait voor de uitvoering eenvoudig is. Het bereiken van dit doel mag echter geen afbreuk doen aan het bereiken van de andere doelstelling van de wetgever; het laten aansluiten van de regeling van box 3 op de werkelijk behaalde rendementen. De rechtbank merkt hierbij op dat onder het ‘beter aansluiten’ redelijkerwijs moet worden verstaan dat met het forfaitaire rendement per vermogenscategorie wordt beoogd het werkelijke rendement te benaderen, zoals ook van de wetgever mag worden verlangd (vgl. Hoge Raad 12 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA2756.).

22. Het op grond van het rechtsherstel berekende belastbare voordeel uit sparen en beleggen bedraagt € 40.799. Volgens de opgave van eiser bedraagt het voordeel uit sparen en beleggen op basis van zijn werkelijke rendement € 23.076. Eiser neemt in de berekening van zijn werkelijk rendement echter niet de waardemutaties van onroerende goederen en beleggingen mee. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen onder werkelijk behaald rendement ook ongerealiseerde waardestijgingen worden begrepen. De rechtbank stelt vast dat uit de door verweerder overgelegde vastgestelde WOZ-waarden van het object [adres] te [woonplaats] , dat onderdeel uitmaakt van het box 3 vermogen, een waardestijging van € 134.000 (10,2%) blijkt. Gelet op de omvang van deze waardestijging kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat het behaalde werkelijke rendement lager is dan het door verweerder in de heffing betrokken rendement. Dat hierbij wordt uitgegaan van de voor de bewuste onroerende zaak vastgestelde WOZ-waarden, is in lijn met de uitgangspunten van de Wet IB 2001. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding af te wijken van het Besluit rechtsherstel.

23. Het vorenstaande betekent dat geen aanleiding bestaat de belastingaanslag verder te verlagen dan reeds bij de verminderingbeschikking is gedaan.

24. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

Proceskosten

25. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

Rechtsmiddel