Home

Gerechtshof Amsterdam, 01-08-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2778, 22/2497

Gerechtshof Amsterdam, 01-08-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2778, 22/2497

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
1 augustus 2024
Datum publicatie
9 oktober 2024
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2024:2778
Zaaknummer
22/2497
Relevante informatie
Art. 6:6 Awb, Art. 8:54 Awb

Inhoudsindicatie

Niet-ontvankelijkverklaring beroep tegen "tweede uitspraak op bezwaar" wordt niet langer bestreden; het hoger beroep betreft het recht op IMSV. Bij (eerste) uitspraak op bezwaar zijn de vervolgingskosten reeds verminderd tot nihil; op het moment van indiening van het beroepschrift bij de rechtbank was geen sprake meer van spanning en frustratie, zodat geen grond bestaat voor toekenning van IMSV.

Uitspraak

kenmerk 22/2497

1 augustus 2024

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] , belanghebbende

(gemachtigde: G. Veldhuisen),

tegen de uitspraak van 6 oktober 2022 in de zaak met kenmerk HAA 20/4130 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de ontvanger van de Belastingdienst, de ontvanger.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De ontvanger heeft belanghebbende op 15 augustus 2014 aangemaand tot betaling van een aan haar opgelegde aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2012 en heeft belanghebbende daarbij € 15 aan aanmaningskosten in rekening gebracht.

1.2.

Bij brief van 29 augustus 2014 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanmaningskosten.

1.3.

Op 15 oktober 2019 heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen de aanmaningskosten.

1.4.

Bij uitspraak op bezwaar van 23 oktober 2019 heeft de ontvanger het bezwaar tegen de aanmaningskosten gegrond verklaard en een kostenvergoeding toegekend van € 512.

1.5.

Op 19 februari 2020 heeft belanghebbende het beroep ter zake van het niet tijdig beslissen ingetrokken.

1.6.

Bij brief van 1 mei 2020, door de ontvanger ‘uitspraak op bezwaar’ genoemd, heeft de ontvanger het bezwaar tegen de aanmaningskosten niet-ontvankelijk verklaard.

1.7.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen deze (tweede) ‘uitspraak op bezwaar’.

1.8.

Bij de bestreden uitspraak van 6 oktober 2022 heeft de rechtbank het beroep nietontvankelijk verklaard en het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen.

1.9.

Belanghebbende heeft daartegen hoger beroep ingesteld. De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend. Op 31 juli 2024 heeft belanghebbende het Hof een nader stuk doen toekomen.

1.10.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 juli 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of belanghebbende in aanmerking komt voor een vergoeding van immateriële schade.

3 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen:

“1. De rechtbank geeft de volgende motivering voor de nietontvankelijk[heids]verklaring.

2. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan niet twee keer uitspraak op bezwaar worden gedaan (zie bijvoorbeeld HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ3 875). De tweede ‘uitspraak op bezwaar’ kan daarom geen uitspraak op bezwaar genoemd worden. Het door eiseres ingestelde beroep moet om die reden geacht worden te zijn gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 23 oktober 2019. Het beroepschrift is dan niet binnen de beroepstermijn van zes weken ingediend. Het beroepschrift is namelijk op 12 juni 2020 [Hof: 15 juni 2020] door de Rechtbank Gelderland ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep te laat ingediend en daarmee is het beroep niet-ontvankelijk, tenzij de termijnoverschrijding verschoonbaar is.

3. Voor wat betreft de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding overweegt de rechtbank het volgende. Eiseres’ beroep op de rechtsmiddelverwijzing opgenomen in de tweede ‘uitspraak op bezwaar’ slaagt niet omdat daarvoor is vereist dat de belanghebbende van de rechtsmiddelverwijzing kennis neemt binnen de wettelijke beroepstermijn (vgl. HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2663). Dat is in dit geval niet aan de orde.

4. De rechtbank overweegt dat de niet-ontvankelijkheidsverklaring het gehele beroep treft. Het verzoek van eiseres om een dwangsom loopt ook mee in deze procedure en ondergaat daarom hetzelfde lot.

5. Voor wat betreft het verzoek tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn geldt dat in onderhavig geval, waarin het beroep niet-ontvankelijk is, een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn alleen betrekking kan hebben op de beroepsfase (zie HR 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2712 en HR 4 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:42). Deze fase is binnen de daarvoor geldende redelijke termijn van anderhalf jaar doorlopen. Zodoende wijst de rechtbank het verzoek om immateriële schadevergoeding af.”

4 Beoordeling van het hoger beroep

5 Kosten

6 Beslissing