Home

Gerechtshof Amsterdam, 31-10-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:3135, 24/89

Gerechtshof Amsterdam, 31-10-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:3135, 24/89

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
31 oktober 2024
Datum publicatie
20 november 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2024:3135
Formele relaties
Zaaknummer
24/89
Relevante informatie
Art. 9 Bvdb 2001, Art. 8:73 Awb

Inhoudsindicatie

DA IB/PVV 2016. Rijnvarende. Verwijzingsarrest ECLI:NL:HR:2024:54. A1-verklaring SVB. Vrijstelling van premies volksverzekeringen. Verrekening van in Liechtenstein betaalde socialezekerheidspremies. Aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Schadevergoeding ex 8:73 Awb (oud).

Uitspraak

kenmerk 24/89

31 oktober 2024

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep - na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden - van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. J.H. Weermeijer)

tegen de uitspraak van 15 september 2021 in de zaak met kenmerk HAA 20/3695 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2016 met dagtekening
29 november 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.547 en naar een premie-inkomen van € 26.860.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar van 13 mei 2020 heeft de inspecteur het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2016 ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij haar uitspraak van 15 september 2021 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

De rechtbank heeft de uitspraak op een aantal punten gerectificeerd.

1.5.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 29 oktober 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 20 januari 2022 een nader stuk ingediend.

1.6.

Bij uitspraak van 9 juni 2022 met kenmerk 21/01711 (ECLI:NL:GHAMS:2022:1895) heeft het Hof de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

1.7.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Bij arrest van 19 januari 2024 (nr. 22/02976, ECLI:NL:HR:2024:54, hierna: het verwijzingsarrest) heeft de Hoge Raad het volgende beslist:

“De Hoge Raad:

-

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

-

vernietigt de uitspraak van het Hof,

-

wijst het geding terug naar het Gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,

-

draagt de Staatssecretaris van Financiën op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 136, en

-

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 3.500 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.”

1.8.

Partijen zijn door de griffier van het Hof bij brieven van 9 februari 2024 in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op het verwijzingsarrest in te dienen. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 8 maart 2024. De inspecteur heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brieven van 12 april 2024 en
18 april 2024. Met dagtekening 11 mei 2024 heeft belanghebbende een nadere reactie ingediend.

1.9.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Het verwijzingsarrest

In zijn verwijzingsarrest heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:

2. Uitgangspunten in cassatie

2.1.

Het onderzoek ter zitting bij het Hof heeft plaatsgevonden op 8 juni 2022. Belanghebbende en zijn gemachtigde zijn niet verschenen.

2.2.

Op 8 juni 2022 heeft belanghebbende om 23:21 uur per e-mail bij de griffier van de belastingkamer van het Hof een verzoek ingediend tot wraking van de raadsheren die deze zaak behandelen (hierna: het wrakingsverzoek). Het Hof heeft op 9 juni 2022 uitspraak gedaan in de hoofdzaak, terwijl nog niet op het wrakingsverzoek was beslist.

2.3.

De wrakingskamer van het Hof heeft op 25 juli 2022 uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek. Belanghebbende is naar het oordeel van de wrakingskamer ontvankelijk in het wrakingsverzoek. De wrakingskamer heeft daartoe overwogen dat het verzoek tijdig is ingediend, in die zin dat het is ingediend voorafgaande aan de uitspraak van 9 juni 2022 en wel op een zodanig tijdstip dat de betrokken raadsheren daarvan redelijkerwijs nog kennis konden nemen. Belanghebbende heeft echter geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van de door hem aangevoerde wrakingsgronden. Na indiening van het wrakingsverzoek in deze zaak heeft het Hof immers een einduitspraak gedaan in de hoofdzaak. Dat betekent dat het met wraking beoogde doel, vervanging van de raadsheren, niet meer kan worden bereikt. Het wrakingsverzoek moet om die reden worden afgewezen, aldus de wrakingskamer.

3 Beoordeling van de middelen

3.1.

Het derde en vierde middel betogen dat het Hof geen uitspraak in de hoofdzaak had mogen doen zolang het wrakingsverzoek van belanghebbende aanhangig was bij de wrakingskamer van het Hof.

3.2.1.

Indien, zoals in het onderhavige geval, een wrakingsverzoek is gedaan voordat uitspraak is gedaan, dient de bestuursrechter om wiens wraking is verzocht, zich als regel te onthouden van iedere verdere bemoeienis met de zaak totdat op het wrakingsverzoek is beslist. Voor het geval waarin het wrakingsverzoek is ingediend op de zitting, bepaalt artikel 8:16, lid 5, Awb in overeenstemming met deze regel dat het onderzoek ter zitting dan wordt geschorst. Gelet op het belang van het waarborgen van een onpartijdige rechtspraak heeft deze regel ook te gelden indien het wrakingsverzoek wordt gedaan op een ander moment voor de uitspraak. [noot Hoge Raad: Vgl. HR 1 november 2019, ECLI:NL:HR:2019;1691, rechtsoverweging 4.2.1.]

3.2.2.

Doet het gerecht in strijd met hetgeen hiervoor in 3.2.1 is overwogen uitspraak in de hoofdzaak voordat op het wrakingsverzoek is beslist, dan vormt dat een inbreuk op de eisen van een behoorlijke rechtspleging. Indien in hogere instantie terecht erover wordt geklaagd dat deze situatie zich voordoet, kan de bestreden uitspraak daarom niet in stand blijven.

3.3.

Gelet op hetgeen hiervoor in 3.2.1 is overwogen, had het Hof de uitspraak in de hoofdzaak in dit geval moeten uitstellen totdat op het wrakingsverzoek was beslist. Het Hof heeft dit veronachtzaamd.

3.4.

Gelet op hetgeen hiervoor in 3.2.2 is overwogen, slagen de middelen 3 en 4 in zoverre. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. Terugwijzing moet volgen. De middelen behoeven voor het overige geen behandeling.

4 Proceskosten

3 Feiten

4 Geschil in hoger beroep na verwijzing

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing