Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-01-2013, BY9478, 12-00255

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-01-2013, BY9478, 12-00255

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
15 januari 2013
Datum publicatie
25 januari 2013
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2013:BY9478
Zaaknummer
12-00255

Inhoudsindicatie

Wet WOZ.

Proceskostenvergoeding. Taxatierapport.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht

Zittingsplaats: Arnhem

nummer 12/00255

uitspraakdatum: 15 januari 2013

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna:belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 25 april 2012, nummer 11/952 WOZ W1 A,

in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Holten-Rijssen (hierna:de Ambtenaar).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 De Ambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z per waardepeildatum 1 januari 2010 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2011, vastgesteld op € 310.000.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Ambtenaar bij uitspraak op bezwaar de eerder vastgestelde waarde verminderd tot € 294.000.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Almelo (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 25 april 2012 ongegrond verklaard.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Ambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2012 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. A, de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door B, alsmede C, namens de Ambtenaar, bijgestaan door mr. D.

1.7 Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.

1.8 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 De Ambtenaar heeft bij beschikking ingevolge artikel 22 van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z, per waardepeildatum 1 januari 2010, voor het jaar 2011 vastgesteld op € 310.000.

2.2 Tegen deze beschikking is, namens belanghebbende, door het kantoor “E” een bezwaarschrift ingediend.

2.3 Bij dit bezwaarschrift is een taxatierapport gevoegd, opgemaakt door taxateur F, inmiddels weer werkzaam bij G te R. F beschikt over een diploma “makelaar-taxateur onroerende zaken”, afgegeven op 6 april 2007. De opdracht tot taxatie is op 31 januari 2011 verstrekt. In het taxatierapport wordt aan de in 2.1 vermelde onroerende zaak, per waardepeildatum 1 januari 2010 en gelet op het bepaalde in artikel 17, tweede lid van de Wet WOZ, een waarde toegekend van € 294.000.

2.4 Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Holten-Rijssen heeft op 25 januari 2011 de “Beleidsregels proceskostenvergoeding bezwaarfase WOZ-beschikkingen en de daarop gebaseerde heffingen gemeente Holten-Rijssen” (hierna: de beleidsregels) vastgesteld. Deze beleidsregels zijn bekendgemaakt op 1 februari 2011 en treden in werking vanaf 2 februari 2011. Voor zover van belang luiden deze als volgt:

“Artikel 8. Kostenvergoeding derde deskundige

1. Indien een derde deskundige verschijnt op een (nadere) hoorzitting en zijn bijdrage aan deze hoorzitting draagt ertoe bij dat het besluit (verder dan in de conceptuitspraak) wordt herroepen, dan kan belanghebbende in aanmerking komen voor kostenvergoeding van deze deskundige op uurbasis van de daadwerkelijke tijd die de deskundige heeft doorgebracht bij de hoorzitting.

2. Een taxatierapport is per definitie uitgesloten van proceskostenvergoeding. Toezending van, verwijzing naar of citeren uit een taxatierapport wordt door de gemeente opgevat als onderdeel van het bezwaarschrift en komt daarmee niet zelfstandig voor vergoeding in aanmerking. Slechts in zeer uitzonderlijke situaties zal van bovenstaande bepaling worden afgeweken.”

2.5 In zijn uitspraak op bezwaar heeft de Ambtenaar het bezwaar gegrond verklaard. Hij heeft daarin overwogen dat hij het aan hem, naar aanleiding van het bezwaar van belanghebbende, uitgebrachte advies van het taxatiebureau (H), inclusief de opmerkingen over belanghebbendes grieven, overneemt. Dit advies vermeldt onder andere dat het in 2.3 vermelde namens belanghebbende opgestelde taxatierapport bruikbaar is, waarna geadviseerd wordt de vastgestelde waarde te verlagen naar € 294.000. De Ambtenaar heeft de waardebeschikking tot dit bedrag verminderd en heeft de kosten van de professionele rechtsbijstand die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaarschrift heeft moeten maken, vergoed tot een bedrag van € 218. Op grond van de beleidsregels heeft de Ambtenaar de vergoeding van de kosten van het taxatierapport daarentegen geweigerd.

2.6 Door belanghebbende is bij de Rechtbank een afschrift van een aan hem gerichte factuur van “E” overgelegd. In deze factuur is voor het taxatierapport een bedrag van € 333,20 (3,5 uren x € 80 x 1,19 (omzetbelasting)) opgenomen. Belanghebbende heeft voor de in rekening gebrachte omzetbelasting geen aftrekrecht. Met betrekking tot de betaling van deze factuur is tussen "E" en belanghebbende overeengekomen dat betaling dient te geschieden na ontvangst van de proceskostenvergoeding van de gemeente.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is of de voor het taxatierapport gemaakte (deskundige)kosten, gelet op het bepaalde in artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor vergoeding in aanmerking komen.

3.2 Belanghebbende stelt dat hij de taxatiekosten redelijkerwijs heeft moeten maken en dat deze op grond van artikel 1, aanhef en onderdeel b, in verbinding met artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) dienen te worden vergoed.

3.3 De Ambtenaar is van mening dat voornoemde kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat niet is voldaan aan de redelijkheidstoets van artikel 7:15 Awb en de beleidsregels zulks ook niet mogelijk maken. Ter zitting heeft de Ambtenaar zijn eerdere stelling dat hij door de omvang van de pleitnota van belanghebbende in zijn procespositie zou zijn geschaad, ingetrokken.

3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.5 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot die van de Ambtenaar, alsmede tot, in aanvulling op de reeds toegekende vergoeding van € 218 voor rechtskundige bijstand, het vergoeden van de kosten van het taxatierapport ten bedrage van € 333,20.

3.6 De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Op grond van het tweede lid van artikel 7:15 Awb bestaat recht op vergoeding door het bestuursorgaan van kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Belanghebbende dient hierom uiterlijk vóór de uitspraak op bezwaar te verzoeken en het bestreden besluit dient te worden herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Met de woorden " redelijkerwijs heeft moeten maken" is bedoeld dat de kosten redelijkerwijs gemaakt moeten zijn, maar ook dat de hoogte van die kosten redelijk is (de dubbele redelijkheidstoets). In het vierde lid van artikel 7:15 Awb is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld. Deze regels zijn vastgelegd in het Besluit.

4.2 Artikel 1, aanhef en onderdeel b van het Besluit maakt het mogelijk dat een veroordeling in de kosten, als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid Awb, betrekking kan hebben op: "kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht."

4.3 Niet in geschil is dat belanghebbende tijdig heeft verzocht om een vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar en dat de WOZ-beschikking is verminderd wegens aan de Ambtenaar te wijten onrechtmatigheid.

4.4 Uitgangspunt van artikel 7:15 Awb en het Besluit is dat indien op verzoek van een belanghebbende een taxatierapport door een deskundige wordt opgesteld in verband met een bezwaarprocedure over de waardering van een onroerende zaak in het kader van de Wet WOZ en dit taxatierapport aan de heffingsambtenaar wordt overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt, de belanghebbende de kosten voor het taxatierapport redelijkerwijs heeft moeten maken. (zie Hoge Raad 13 juli 2012, nr. 11/04133, LJN BX0919, BNB 2012/259).

4.5 De stelling van de Ambtenaar dat hij niet overgaat tot het uitkeren van taxatiekosten omdat (ook) de beleidsregels vergoeding van deze kosten als hoofdregel uitsluiten, wordt verworpen omdat deze beleidsregels strijdig zijn met het in 4.4 vermelde uitgangspunt. De beleidsregels, zo in onderhavig geval al van toepassing, kunnen derhalve niet een juiste wetstoepassing terzijde zetten.

4.6 Nu het Hof ook niet is gebleken dat het maken van de taxatiekosten in onderhavig geval redelijkerwijs niet gemaakt hoefden te worden, is er op voorhand geen beletsel om het bestuursorgaan te veroordelen tot het vergoeden van deze kosten.

4.7 De Ambtenaar heeft gesteld dat bewijsvoering - in de vorm van het overleggen van een taxatierapport - in de bezwaarfase niet aan de orde is en dat gelet op de volledige heroverweging welke in de bezwaarfase plaats heeft, de informatie uit een taxatierapport dat namens belanghebbende is ingediend niet anders kan worden behandeld dan de informatie uit het bezwaarschrift zelf. Dit betoog wordt gelet op het hiervoor onder 4.4 vermelde uitgangspunt door het Hof verworpen.

4.8 De Ambtenaar heeft voorts gesteld dat het overgelegde taxatierapport geen

deskundigenverslag is als bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Besluit zodat reeds daarom de daarmee opgeroepen kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. De Ambtenaar heeft in dit verband er op gewezen dat hij er aan twijfelt of F de woning wel ter plekke heeft getaxeerd. Voorts heeft de Ambtenaar gesteld dat gelet op de fouten in het taxatierapport, en de naar de mening van de Ambtenaar onvoldoende scholing van F, die ook gezien de afstand tussen de te taxeren onroerende zaak en zijn werkplaats -R- te weinig kennis heeft van de plaatselijke markt, het taxatierapport van een bedenkelijk laag niveau is. Ook is de Ambtenaar van mening dat, voor zover het taxatierapport al als een deskundigenverslag is aan te merken, dit niet als een aan een derde uitgebracht verslag kan worden aangemerkt omdat het kantoor waarvoor F werkt te zeer is verweven met het kantoor van gemachtigde.

4.8.1 Tegenover de door de Ambtenaar naar voren gebrachte twijfel over het aandeel van

F in het door belanghebbende ingebrachte taxatierapport, heeft de gemachtigde van belanghebbende, mr A, verklaard dat F de woning ter plekke heeft getaxeerd en vervolgens het taxatierapport heeft opgemaakt. Het Hof acht deze verklaring geloofwaardig. De Ambtenaar heeft in verband met voornoemde twijfel de heer F als getuige willen horen, echter hij was onvindbaar. Dat hij het Hof niet heeft verzocht, nadat hem ter zitting ter ore is gekomen dat F weer op het kantoor G werkzaam was, om de zaak aan te houden teneinde F alsnog als getuige omtrent zijn werkzaamheden te laten verklaren, dient voor risico van de Ambtenaar te blijven.

4.8.2 De grief dat het taxatierapport naar de mening van de Ambtenaar van een bedenkelijk

laag niveau is en dat reeds daarom de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking kunnen komen, wordt door het Hof verworpen. De Ambtenaar heeft namelijk in zijn uitspraak op bezwaar het advies van H, inhoudend dat het onderwerpelijke taxatierapport bruikbaar is, overgenomen en hij heeft de WOZ-waarde van de onroerende zaak vervolgens verminderd naar de in het taxatierapport van F aangegeven waarde. Aangezien belanghebbende het taxatierapport met het oog op de onderhavige bezwaarprocedure door een professionele taxateur heeft laten opstellen, is, gelet op het in 4.4 vermelde uitgangspunt en ondanks eventuele fouten in het taxatierapport, er geen aanleiding om de kosten van dit taxatierapport niet voor vergoeding in aanmerking te laten komen. Dat F onvoldoende geschoold is om een taxatierapport van voldoende niveau te kunnen afleveren, is, wat er ook zij van deze stelling, gelet op het ter zitting overgelegde afschrift van het diploma onaannemelijk. Dat F, gezien de afstand tussen de getaxeerde onroerende zaak en zijn werkplek in R, over onvoldoende plaatselijke taxatiekennis zou beschikken, is het Hof niet gebleken en is ook overigens in strijd met het door de Ambtenaar overgenomen advies van H.

4.8.3 Dat er een gelieerdheid bestaat tussen het kantoor waarbij F in dienst is (G) en het kantoor van gemachtigde (E) wordt door belanghebbende niet ontkend. Deze gelieerdheid sluit een vergoeding van taxatiekosten echter niet uit indien de werkzaamheden van de deskundige, optredend als taxateur, en de gemachtigde die rechtsbijstand verleent daadwerkelijk door twee afzonderlijke personen worden verricht. In onderhavig geschil is het Hof niet gebleken van een vermenging van werkzaamheden bij gemachtigde dan wel de deskundige zodat ook hierom er geen reden is om het taxatierapport niet aan te merken als een aan belanghebbende uitgebracht verslag. Dat de gemachtigde de taxatiekosten op haar factuur heeft vermeld doet hier niet aan af.

4.9 De Ambtenaar heeft in twijfel getrokken dat belanghebbende heeft verzocht om het taxatierapport te laten opmaken. Hij stelt dat de gemachtigde, zonder overleg met belanghebbende, het initiatief daartoe heeft genomen en dat reeds hierom deze kosten niet vergoed hoeven te worden. Ook deze stelling van de Ambtenaar wordt verworpen. Aangezien de factuur aan belanghebbende is gericht en het taxatierapport vermeldt dat de opdracht namens opdrachtgever is verstrekt door "E" mag er redelijkerwijs van uit worden gegaan dat belanghebbende de taxatie-opdracht heeft verstrekt, dan wel dat hij deze achteraf heeft geaccordeerd. Nu de Ambtenaar slechts heeft gesteld doch niet nader heeft onderbouwd dat de taxatie is verricht zonder dat belanghebbende daartoe direct of indirect opdracht heeft gegeven dan wel dat deze achteraf niet door belanghebbende is goedgekeurd, is er geen aanleiding tot een ander oordeel te komen.

4.10 Aangezien belanghebbende de taxatiekosten in verband met de behandeling van het bezwaar naar het oordeel van het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken, dient nog beoordeeld te worden of de hoogte van deze taxatiekosten redelijk is.

4.11 De aan belanghebbende in rekening gebrachte taxatiekosten vinden hun oorzaak in door F verrichte taxatiewerkzaamheden die 3,5 uur hebben geduurd, tegen een tarief van € 80 per uur, te vermeerderen met 19% omzetbelasting.

4.12 Belanghebbende stelt primair dat een uurtarief van € 80 redelijk is.

4.13 Op grond van het bepaalde in artikel 1, letter b, en artikel 2, lid 1, letter b, van het Besluit, in verbinding met artikel 8:36, lid 2, van de Awb moet een veroordeling in de kosten van een deskundigenverslag worden vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken. Krachtens artikel 3, lid 1, van laatstgenoemde wet is in artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (hierna: Bts 2003) bepaald dat – naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn – een tarief geldt van ten hoogste € 81,23 per uur.

4.14 De werkzaamheden van een deskundige die zijn verbonden aan het opstellen van een taxatierapport in verband met een bezwaar- of beroepsprocedure behoren te worden aangemerkt als van bijzondere aard in de zin van artikel 6 van het Bts 2003. De mate waarin dergelijke werkzaamheden van bijzondere aard zijn, wordt vooral bepaald door de aard van de te taxeren onroerende zaak. Naarmate de taxatie van een object naar haar aard complexer is, kan toepassing van een hoger uurtarief gerechtvaardigd zijn. Toepassing van het maximale uurtarief komt eerst in aanmerking indien het object van dien aard is dat de taxatie daarvan zeer complex is. Met het oog op de uitvoerbaarheid van de desbetreffende regeling in het Bts 2003 moet worden aanvaard dat ter bepaling van de mate waarin werkzaamheden van een taxateur van bijzondere aard zijn uitsluitend de aard van de onroerende zaak als maatstaf in aanmerking wordt genomen en dat geen rekening wordt gehouden met andere factoren, zoals de mate van deskundigheid van de taxateur (vgl. HR 13 juli 2012, nrs. 11/02035, LJN BX0904, 11/04133, LJN BX0919 en 11/02430, LJN BV5172). Dat in de Nota van Toelichting op het Bts 2003 wordt gesproken over marktwerking, waaruit naar de mening van belanghebbende is af te leiden dat voor de te vergoeden tarieven aansluiting dient te worden gezocht bij de in de markt tot stand gekomen tarieven, is derhalve niet relevant.

4.15 In aanmerking genomen dat de beslissing over het te hanteren uurtarief vooral van feitelijke aard is, acht de Hoge Raad het wenselijk dat de gerechten in feitelijke instantie beleid ontwikkelen voor een uniforme toepassing van bij de vaststelling van een vergoeding te hanteren uurtarieven (zie Hoge Raad 13 juli 2012, nr. 11/02035, LJN BX0904). Dat beleid houdt in dat een taxatie van een courante woning slechts in geringe mate van bijzondere aard is. Gelet daarop acht het Hof in dit geval een vergoeding van € 50 per uur gerechtvaardigd, te vermeerderen met 19% omzetbelasting omdat belanghebbende geen aftrekrecht heeft.

4.16 Het aantal in rekening gebracht uren bedraagt 3,5. Gelet op de door belanghebbende ter zitting toegelichte omvang van de werkzaamheden alsmede de verklaring dat slechts een deel van de reistijd van en naar R in rekening is gebracht, namelijk een half uur, omdat F op die dag meerdere panden in Rijssen diende te bezoeken, acht het Hof dit aantal uren niet onredelijk.

4.17 Gelet op het voorgaande bestaat recht op vergoeding van taxatiekosten voor een bedrag van € 208,25 (3,5 uur maal € 50, te vermeerderen met 19% omzetbelasting).

4.18 Tenslotte heeft de Ambtenaar nog gesteld dat vanwege de tussen belanghebbende en zijn gemachtigde gemaakte afspraken omtrent de betaling van de factuur, inhoudende dat betaling slechts hoeft te geschieden na ontvangst van de proceskostenvergoeding van de gemeente, belanghebbende in wezen de factuur niet hoefde te betalen waardoor er geen sprake kan zijn van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Aan deze als “no cure, no pay” te kenschetsen betalingsafspraak staat vergoeding van dergelijke kosten niet in de weg (vergelijk Hoge Raad 7 oktober 2011, nr. 10/05199, LJN BT6841, BNB 2011/281).

Slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5. Kosten

Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit vast op € 443,25 (€ 235 in verband met kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en € 208,25 - in verband met het taxatierapport - voor de kosten in de bezwaarfase) en € 944 (2 punten maal € 472 maal factor 1) voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en € 944 (2 punten maal € 472 maal factor 1) voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in hoger beroep, ofwel in totaal op € 2.331,25.

Gelet op de aard en omvang van de door de Ambtenaar opgeworpen verweren acht het Hof het gewicht van de zaak gemiddeld (factor 1).

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,

– verklaart het tegen de uitspraak van de Ambtenaar ingestelde beroep gegrond,

– vernietigt de uitspraak van de Ambtenaar,

– vermindert de vastgestelde waarde tot € 294.000,

– veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.331,25,

– gelast dat de gemeente Holten-Rijssen aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 41 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 115 in verband met het hoger beroep bij het Gerechtshof.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, mr. M.G.J.M. van Kempen en mr. P. L.M. van Gorkom, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.

De beslissing is op 15 januari 2013 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

J.L.M. Egberts) (A.J. Kromhout)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op:

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.