Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-04-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:2621 BZ8846, 12/00459
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-04-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:2621 BZ8846, 12/00459
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 16 april 2013
- Datum publicatie
- 26 april 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2013:BZ8846
- Zaaknummer
- 12/00459
Inhoudsindicatie
Wet WOZ.
Proceskostenvergoeding. Gemeentelijk beleid om geen kostenvergoeding voor taxatierapporten toe te kennen is in strijd met de wet.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 12/00459
uitspraakdatum: 16 april 2013
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 20 juni 2012, nummer 12/141 WOZ AQ 1A, in het geding tussen belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Rijssen-Holten (hierna: de Ambtenaar).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 De Ambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Q per waardepeildatum 1 januari 2010 voor het jaar 2011 vastgesteld op € 610.000.
1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Ambtenaar bij uitspraak op bezwaar de vastgestelde waarde verminderd tot € 541.000. Daarbij heeft de Ambtenaar belanghebbende een proceskostenvergoeding toegekend van € 218.
1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Almelo (hierna: de Rechtbank). Vervolgens heeft belanghebbende volgens de Rechtbank het beroep ingetrokken en daarbij verzocht de Ambtenaar te veroordelen in de proceskosten. De Rechtbank heeft het verzoek bij uitspraak van 20 juni 2012 afgewezen.
1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Ambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5 Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6 Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 28 maart 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: de gemachtigde van belanghebbende alsmede de Ambtenaar.
1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1 De Ambtenaar heeft bij een op de voet van artikel 22 van de Wet WOZ genomen beschikking de waarde van de onroerende zaak van belanghebbende, plaatselijk bekend als a-straat 1 te Q voor het jaar 2011 – per waardepeildatum 1 januari 2010 – vastgesteld op € 610.000.
2.2 Tegen deze beschikking heeft belanghebbende zelf op 3 maart 2011 een bezwaarschrift ingediend. Vervolgens heeft belanghebbende A van het kantoor “B” (hierna: A) ingeschakeld om hem te vertegenwoordigen in deze bezwaarprocedure (en eventueel beroepsprocedures). A heeft nadien aanvullende geschriften ingediend bij de Ambtenaar. Daarbij is verzocht om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten.
2.3 Bij het laatst ingediende geschrift was een zogenoemd, op 5 mei 2011 gedagtekend resumé-taxatierapport gevoegd en een taxatiekaart, opgemaakt door taxateur C (hierna: C). C heeft de opdracht tot het taxeren van het onderhavige object ontvangen van de vennootschap D B.V. die op haart beurt de opdracht had gekregen van A. C heeft in het betreffende taxatierapport een waarde aan de in 2.1 vermelde onroerende zaak, per waardepeildatum 1 januari 2010, toegekend van € 505.000. De onroerende zaak is in het kader van de onderhavige waarderingsronde niet inpandig opgenomen door C.
2.4 Met dagtekening 5 mei 2011 heeft C ter zake van zijn taxatiewerkzaamheden een bedrag van € 285,60 (drie uren á € 80 vermeerderd met € 45,60 aan omzetbelasting) gefactureerd aan D B.V. A heeft met dagtekening 16 mei 2011 een factuur aan belanghebbende verzonden, waarbij onder meer het bedrag van € 285,60 aan belanghebbende in rekening is gebracht. Met betrekking tot de betaling van deze factuur is tussen “B” en belanghebbende overeengekomen dat betaling dient te geschieden na ontvangst van de proceskostenvergoeding van de gemeente.
2.5 Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijssen-Holten heeft op 25 januari 2011 de “Beleidsregels proceskostenvergoeding bezwaarfase WOZ-beschikkingen en de daarop gebaseerde heffingen gemeente Rijssen-Holten” (hierna: de beleidsregels) vastgesteld. Deze beleidsregels zijn bekendgemaakt op 1 februari 2011 en zijn met ingang van 2 februari 2011 in werking getreden. Deze beleidsregels behelzen, voor zover hier van belang, het volgende:
“Artikel 8. Kostenvergoeding derde deskundige
1. Indien een derde deskundige verschijnt op een (nadere) hoorzitting en zijn bijdrage aan deze hoorzitting draagt ertoe bij dat het besluit (verder dan in de conceptuitspraak) wordt herroepen, dan kan belanghebbende in aanmerking komen voor kostenvergoeding van deze deskundige op uurbasis van de daadwerkelijke tijd die de deskundige heeft doorgebracht bij de hoorzitting.
2. Een taxatierapport is per definitie uitgesloten van proceskostenvergoeding. Toezending van, verwijzing naar of citeren uit een taxatierapport wordt door de gemeente opgevat als onderdeel van het bezwaarschrift en komt daarmee niet zelfstandig voor vergoeding in aanmerking. Slechts in zeer uitzonderlijke situaties zal van bovenstaande bepaling worden afgeweken.”
2.6 Ten tijde van het bezwaar in de onderhavige zaak was met betrekking tot het belastingjaar 2010 (peildatum 1 januari 2009) een WOZ-procedure van belanghebbende aanhangig bij de Rechtbank en vervolgens in hoger beroep bij het Hof. In het kader van die procedures heeft C de onroerende zaak van belanghebbende getaxeerd. De daarmee verband houdende kosten zijn door de belastingrechter in een ten gunste van belanghebbende uitgesproken kostenveroordeling begrepen.
2.7 In zijn – hier aan de orde zijnde – uitspraak op bezwaar van 27 december 2011 heeft de Ambtenaar het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de vastgestelde waarde verminderd tot € 541.000. Daarbij heeft de Ambtenaar belanghebbende een vergoeding toegekend van € 218 ter zake van kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het verzoek om vergoeding van de kosten van het taxatierapport ten bedrage van € 285,60 is, overeenkomstig de beleidsregels, afgewezen door de Ambtenaar.
2.8 Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 2 februari 2012 beroep bij de Rechtbank ingesteld. In het door A ingediende beroepschrift is een vermindering van de (nader) vastgestelde waarde bepleit tot € 505.000 en is aanspraak gemaakt op vergoeding van proceskosten ter zake van het deskundigenrapport en ter zake van in beroep gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Bij brief van 22 februari 2012 heeft A de Rechtbank vervolgens bericht dat hij zijn grief inzake de vastgestelde waarde niet handhaaft en dat het geschil nog slechts ziet op de vraag of een proceskostenvergoeding dient te worden toegekend. De Rechtbank heeft zulks opgevat als een intrekking van het beroep met een verzoek – op de voet van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) – om vergoeding van de proceskosten.
2.9 De Rechtbank heeft dit verzoek bij uitspraak van 20 juni 2012 afgewezen.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is of de kosten verbonden aan het taxatierapport van C voor vergoeding in aanmerking komen. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en de Ambtenaar ontkennend.
3.2 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, die van de Ambtenaar en tot vergoeding van, naast het bedrag van € 218 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, het bedrag van de kosten van het taxatierapport ten bedrage van € 285,60. Voorts maakt belanghebbende aanspraak op vergoeding van de kosten in beroep en in hoger beroep ter zake van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3.4 De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
Ambtshalve
4.1 Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek dient tegelijk met de intrekking van het beroep te worden gedaan.
4.2 De Rechtbank heeft de brief van belanghebbende van 22 februari 2012 aangemerkt als een intrekking van het beroep met een verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding, zulks naar het oordeel van het Hof evenwel ten onrechte. Uit die brief volgt immers onmiskenbaar dat belanghebbende het beroep niet wenste in te trekken maar de rechtsstrijd in beroep wenste te beperken tot de vraag of de in het kader van de uitspraak op bezwaar genomen beslissing van de Ambtenaar om de kosten van het taxatierapport niet te vergoeden, juist is. Het belang van deze conclusie van het Hof – het niet intrekken van het beroep – is erin gelegen dat wanneer – in het spoor van de Rechtbank – ervan zou moeten worden uitgegaan dat belanghebbende het beroep wel zou hebben ingetrokken hem geen vergoeding van proceskosten op de voet van artikel 8:75a van de Awb kan worden toegekend, aangezien die intrekking niet is geschied omdat de Ambtenaar alsnog geheel of gedeeltelijk aan belanghebbende is tegemoetgekomen. Belanghebbende heeft zich in de brief van 22 februari 2012 immers alsnog verenigd met de nader bij uitspraak op bezwaar vastgestelde waarde van € 541.000.
4.3 Het Hof zal doen wat de Rechtbank had behoren te doen en de partijen verdeeld houdende vraag of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van de kosten van het taxatierapport beantwoorden in het kader van het ingediende beroep.
Vergoeding kosten taxatierapport
4.4 Het gaat hier om een geval waarin op verzoek van de vertegenwoordiger van belanghebbende een taxatieverslag door een deskundige wordt opgesteld in verband met een bezwaarprocedure (of beroepsprocedure) over de waardering van een onroerende zaak in het kader van de Wet WOZ. Anders dan de Ambtenaar stelt, is aannemelijk dat A bevoegd was de opdracht tot het laten verrichten van een taxatie te vertrekken. De tot de gedingstukken behorende, door belanghebbende aan A verstrekte volmacht omvat die bevoegdheid. Voorts verdient in dit verband nog opmerking dat het taxatierapport van C vermeldt dat de taxatie ten verzoeke van belanghebbende is verricht en de kosten ervan zijn bij factuur van 16 mei 2011 door A aan belanghebbende in rekening gebracht. Onder deze omstandigheden moet ervan worden uitgegaan dat de opdracht tot het taxeren van de onroerende zaak per 1 januari 2010 door belanghebbende is verstrekt.
4.5 Met betrekking tot de vraag of de aan een dergelijk taxatierapport verbonden kosten kunnen worden aangemerkt als ‘kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken’ als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, heeft de Hoge Raad als volgt geoordeeld (HR 13 juli 2012, nr. 11/04133, LJN BX0919, BNB 2012/259):
“een belanghebbende die ter onderbouwing van zijn standpunt over de waarde van een onroerende zaak een taxatierapport aan de heffingsambtenaar of de rechter overlegt, zal in het algemeen aan de eis dat de kosten redelijkerwijs moeten zijn gemaakt voldoen.”
De kennelijke stelling van de Ambtenaar dat te dezen van dit uitgangspunt moet worden afgeweken, aangezien in het kader van de destijds nog lopende procedure bij de rechter over de vastgestelde WOZ-waarde van de onroerende zaak voor het jaar 2010 naar de peildatum 1 januari 2009 reeds door dezelfde taxateur (C) meermalen een taxatie is uitgevoerd en dat de daarmee gemoeide kosten zijn begrepen in de door de rechter uitgesproken kostenveroordeling, wordt niet onderschreven door het Hof. In dit verband is van belang dat doel en strekking van de Wet WOZ meebrengen dat iedere ‘waarderingsronde’ in beginsel op zichzelf staat. Het hanteren van verschillende peildata brengt mee dat een naar de peildatum 1 januari 2009 uitgebracht taxatierapport in beginsel niet bruikbaar is voor de bepaling van de waarde per 1 januari 2010. Alsdan kan het niet als onredelijk worden bestempeld wanneer een belanghebbende, zoals hier, een taxatie laat verrichten naar de peildatum waarop het geschil in bezwaar betrekking heeft.
4.6 Anders dan de Ambtenaar kennelijk betoogt, mag aan toekenning van een vergoeding voor de kosten van een taxatierapport niet de eis worden gesteld dat het taxatierapport een bijdrage heeft geleverd aan de beslissing van de rechter over het geschilpunt ter zake waarvan het is overgelegd (HR 16 november 2012, nr. 11/02517, LJN BY2770, BNB 2013/41 en HR 30 november 2012, nr. 12/00778, LJN BY4617, BNB 2013/55). Deze rechtsregel heeft naar het oordeel van het Hof evenzeer te gelden voor de beslissing van een bestuursorgaan in het kader van de uitspraak op bezwaar.
4.7 De stelling van de Ambtenaar dat het niet toekennen van een vergoeding voor kosten als de onderhavige strookt met de beleidsregels, miskent dat die beleidsregels geen algemeen verbindende voorschriften vormen (artikel 1:3, vierde lid, van de Awb) en derhalve de belastingplichtigen en de bestuursrechter in belastingzaken niet kunnen binden. Weliswaar dient een bestuursorgaan – in beginsel – te handelen overeenkomstig de beleidsregel (artikel 4:84, van de Awb), maar dat geldt uiteraard niet wanneer die beleidsregel, zoals hier, niet strookt met het bepaalde in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb zoals uitgelegd door de Hoge Raad in zijn jurisprudentie en ten nadele van de belastingplichtige werkt. Mitsdien moet worden geconcludeerd dat het in de beleidsregels opgenomen voorschrift dat “een taxatierapport per definitie [is] uitgesloten van proceskostenvergoeding” niet verbindend is.
4.8 Een en ander voert het Hof tot de conclusie dat belanghebbende de kosten van het taxatierapport redelijkerwijs heeft moeten maken. Hetgeen de Ambtenaar overigens nog heeft aangevoerd, doet aan die conclusie niet af.
4.9 Voor wat betreft de vraag of de hoogte van de geclaimde kostenvergoeding, te weten € 285,60 (drie uren á € 80 vermeerderd met € 45,60 aan omzetbelasting) als ‘redelijk’ kan worden bestempeld, heeft het volgende te gelden.
4.10 Op grond van het bepaalde in artikel 1, letter b, en artikel 2, eerste lid, letter b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, in verbinding met artikel 8:36, tweede lid, van de Awb moet een veroordeling in de kosten van een deskundigenverslag worden vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken. Krachtens artikel 3, eerste lid, van laatstgenoemde wet is in artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (hierna: Bts 2003) bepaald dat – naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn – een tarief geldt van ten hoogste € 81,23 per uur (thans: € 116,09).
4.11 De werkzaamheden van een deskundige die zijn verbonden aan het opstellen van een taxatierapport in verband met een bezwaar- of beroepsprocedure behoren te worden aangemerkt als van bijzondere aard in de zin van artikel 6 van het Bts 2003. De mate waarin dergelijke werkzaamheden van bijzondere aard zijn, wordt vooral bepaald door de aard van de te taxeren onroerende zaak. Naarmate de taxatie van een object naar haar aard complexer is, kan toepassing van een hoger uurtarief gerechtvaardigd zijn. Toepassing van het maximale uurtarief komt eerst in aanmerking indien het object van dien aard is dat de taxatie daarvan zeer complex is. Met het oog op de uitvoerbaarheid van de desbetreffende regeling in het Bts 2003 moet worden aanvaard dat ter bepaling van de mate waarin werkzaamheden van een taxateur van bijzondere aard zijn uitsluitend de aard van de onroerende zaak als maatstaf in aanmerking wordt genomen en dat geen rekening wordt gehouden met andere factoren, zoals de mate van deskundigheid van de taxateur (vgl. HR 13 juli 2012, nrs. 11/02035, LJN BX0904, BNB 2012/391, 11/04133, LJN BX0919, BNB 2012/259 en 11/02430, LJN BV5172, BNB 2012/257). Dat in de Nota van Toelichting op het Bts 2003 wordt gesproken over marktwerking, is derhalve niet relevant.
4.12 In aanmerking genomen dat de beslissing over het te hanteren uurtarief vooral van feitelijke aard is, heeft de Hoge Raad het wenselijk geacht dat de gerechten in feitelijke instantie beleid ontwikkelen voor een uniforme toepassing van bij de vaststelling van een vergoeding te hanteren uurtarieven (zie Hoge Raad 13 juli 2012, nr. 11/02035, LJN BX0904, BNB 2012/391). Dat beleid is inmiddels tot stand gekomen en gepubliceerd in de Staatscourant 2012, nr. 26.039. Overeenkomstig dit beleid wordt in het onderhavige geval – het betreft een courante woning – een vergoeding van € 50 per uur in aanmerking genomen en voor het aantal uren wordt uitgegaan van twee uren (het betreft een niet-inpandige opname), derhalve beloopt de vergoeding € 100. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met 19% aan omzetbelasting, aangezien – naar belanghebbende ter zitting desgevraagd heeft bevestigd – de belanghebbende in rekening gebrachte omzetbelasting op hem drukt (HR 13 juli 2012, nr. 11/04133, LJN BX0919, BNB 2012/259). Mitsdien komt voor vergoeding in aanmerking een bedrag van € 119.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.
5. Kosten
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken vast op € 218 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en € 119 voor het taxatierapport, derhalve in totaal op € 337. Voor wat betreft de kosten van het beroep en het hoger beroep stelt het Hof die kosten – ter zake van beroepsmatig verleende rechtsbijstand – overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 472 voor het beroep (1 punt voor het beroepschrift en een wegingsfactor 1) en € 944 voor het hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting en een wegingsfactor 1), derhalve in totaal € 1.416. Opmerking hierbij verdient nog dat voor de wegingsfactor is afgeweken van het zo-even bedoelde beleid van de gerechtshoven. De complexiteit van het geding in beroep en in hoger beroep rechtvaardigt te dezen die afwijking.
6. Beslissing
Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraak van de Ambtenaar, doch uitsluitend voor zover deze de proceskostenvergoeding betreft,
– stelt de voor vergoeding van in bezwaar gemaakte proceskosten vast op een bedrag van € 337,
– veroordeelt de Ambtenaar in de door belanghebbende in beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1.416, en
– gelast dat de gemeente Rijssen-Holten aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 41 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 115 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is op 16 april 2013 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
C.E. te Brake) (R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 17 april 2013
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.