Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-08-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:6700, 1301064

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-08-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:6700, 1301064

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
26 augustus 2014
Datum publicatie
5 september 2014
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2014:6700
Formele relaties
Zaaknummer
1301064

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Boete van 15% voor verzwegen omzet is passend en geboden.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 13/01064

uitspraakdatum: 26 augustus 2014

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 september 2013, nummer AWB 12/5465, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2009 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 38.699. Daarbij is voorts een vergrijpboete opgelegd van € 9.674 en is heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 2.401.

1.2

Na tegen deze naheffingsaanslag en beschikkingen inzake de heffingrente en boete gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de beschikking inzake de heffingsrente gehandhaafd en de boete verminderd tot € 7.952.

1.3

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep gegrond verklaard, doch uitsluitend voor zover het de boete betreft. De Rechtbank heeft de boete verminderd tot € 1.197.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, voorts het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6

Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 26 juni 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: mr. [A] als de gemachtigde van belanghebbende alsmede mr. [B] en [C] namens de Inspecteur.

1.7

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende dreef in het onderhavige tijdvak (2008 en 2009) een onderneming onder de naam ‘[D] Adviesbureau’. Hij was voorts in dienstbetrekking werkzaam.

2.2

In 2011 is door de Belastingdienst een boekenonderzoek bij belanghebbende ingesteld. Volgens de bevindingen van de controlerend ambtenaar heeft belanghebbende in 2008 een bedrag van € 50.000 niet als omzet verantwoord in zijn aangiften. Het hierover verschuldigde bedrag aan omzetbelasting bedraagt € 7.983. Voorts heeft belanghebbende volgens de ambtenaar in 2008 ten onrechte een bedrag van € 9.240 aan voorbelasting in aanmerking genomen en in 2009 € 13.418. Tevens heeft belanghebbende volgens de ambtenaar in 2009 ten onrechte toepassing van het nihiltarief geclaimd. De hiermee verband houdende omzetbelasting bedraagt € 8.058.

2.3

Naar aanleiding van de bevindingen van dit boekenonderzoek heeft de Inspecteur geconcludeerd dat belanghebbende de ‘vereiste aangiften’ niet heeft gedaan en dat de zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast aan de orde is. Overeenkomstig de bevindingen van het boekenonderzoek, heeft hij de onderhavige naheffingsaanslag ten bedrage van € 38.699 aan belanghebbende opgelegd. Daarbij heeft hij voorts een vergrijpboete van 25% wegens ‘grove schuld’ aan belanghebbende opgelegd (€ 9.674) en heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 2.401.

2.4

In bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de beschikking inzake de heffingsrente gehandhaafd, doch de boete verminderd tot € 7.952. Daarbij is de Inspecteur voor het jaar 2008 ter zake van de verzwegen omzet uitgegaan van een vergrijpboete van 15% van de nageheven omzetbelasting.

2.5

De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende ‘de vereiste aangiften’ niet heeft gedaan, zodat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast. In dat bewijs is belanghebbende volgens de Rechtbank niet geslaagd. Daarom heeft de Rechtbank de naheffingsaanslag (en de beschikking inzake de heffingsrente) in stand gelaten. Met betrekking tot de correcties inzake de voorbelasting en toepassing van het nihiltarief achtte de Rechtbank de Inspecteur niet erin geslaagd aannemelijk te maken dat sprake was van ‘grove schuld’ aan de zijde van belanghebbende. In zoverre heeft de Rechtbank de vergrijpboete vernietigd. Met betrekking tot de vergrijpboete inzake de verzwegen omzet achtte de Rechtbank de Inspecteur wel erin geslaagd ‘grove schuld’ aan de zijde van belanghebbende aannemelijk te maken. De Rechtbank heeft een boete van € 1.197 (15% van € 7.983) passend en geboden geacht.

2.6

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In zijn hogerberoepschrift heeft hij zowel grieven tegen de naheffingsaanslag als tegen de boetebeschikking aangevoerd. Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde echter desgevraagd verklaard dat het hoger beroep alleen betrekking heeft op de boetebeschikking. De grieven tegen de naheffingsaanslag heeft hij ondubbelzinnig ingetrokken.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of de onderhavige vergrijpboete van € 1.197 te hoog is. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.

3.2

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.3

Belanghebbende concludeert, kort gezegd, tot vermindering van de boete.

3.4

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing