Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-10-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:7736, 13/00086, 13/00087, 13/00088, 13/00089

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-10-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:7736, 13/00086, 13/00087, 13/00088, 13/00089

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
7 oktober 2014
Datum publicatie
17 oktober 2014
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2014:7736
Formele relaties
Zaaknummer
13/00086, 13/00087, 13/00088, 13/00089

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting. Verwijzingsprocedure HR 21 december 2012, nr. 11/04564, ECLI:NL:HR:2012:BY6916. Betalingen voor licentievergoedingen. Aftrekbaar? Is inspecteur bevoegd na te vorderen?

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummers 13/00086, 13/00087, 13/00088 en 13/00089

uitspraakdatum: 7 oktober 2014

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraken van de rechtbank Breda van 24 maart 2010, nummers AWB 09/2639, 09/2640, 09/2641 en 09/2642

in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Roermond (hierna: de Inspecteur).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende zijn over de jaren 2002 tot en met 2005 navorderingsaanslagen in de vennootschapsbelasting opgelegd. Daarbij is tevens bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.

1.2

Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslagen en naar het Hof begrijpt, de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraken van 24 maart 2010 ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.

1.5

Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft bij uitspraak van 9 september 2011 de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, de bij de Rechtbank ingestelde beroepen gegrond verklaard, en vervolgens de uitspraken van de Inspecteur en de onderwerpelijke navorderingsaanslagen vernietigd.

1.6

De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van genoemd hof beroep in cassatie ingesteld.

1.7

De Hoge Raad heeft bij arrest van 21 december 2012, nr. 11/04564, ECLI:NL:HR:2012:BY6916, BNB 2013/76 (hierna: het verwijzingsarrest) de uitspraak van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof te Arnhem (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het verwijzingsarrest.

1.8

Zowel belanghebbende als de Inspecteur heeft een conclusie na verwijzing ingediend. Tevens hebben partijen over en weer daarna nog stukken en aanvullende conclusies overgelegd.

1.9

Tot de stukken van het geding behoren de van de Hoge Raad ontvangen dossiers – waartoe ook de dossiers van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch en de rechtbank Breda behoren – die op deze zaken betrekking hebben.

1.10

Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A] namens belanghebbende, alsmede mr. [B] namens de Inspecteur, bijgestaan door [C]. Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2014 te Arnhem. Daarbij zijn dezelfde personen als bij de eerste zitting verschenen.

1.11

Van het verhandelde ter zitting zijn processen-verbaal opgemaakt. Het proces-verbaal van de eerste zitting is partijen op 18 maart 2014 door de griffier van het Hof toegestuurd. Het proces-verbaal van de tweede zitting is aan deze uitspraak gehecht.

2 De vaststaande feiten

Organisatiestructuur

2.1

Belanghebbende is op 26 november 1975 opgericht onder de naam [D] BV door de heer [E] (hierna: [E]). Hij hield 24/25e deel van de aandelen in deze BV, zijn echtgenote 1/25e deel. Op 13 december 1978 zijn de aandelen verkocht aan [EE] BV (hierna: [EE]), gevestigd te [L] in België.

2.2

[EE] is in 1978 opgericht door [F] NV (hierna: [F]) gevestigd te [M].

2.3

Uit het aandeelhoudersregister van [F] blijkt dat 100% van de aandelen in [F] op verschillende momenten van eigenaar zijn gewisseld. Voor zover van belang betrof dit de volgende aandeelhouders:

 van 24 juni 2001 tot en met 8 december 2003: [G] te [N];

 van 8 december 2003 tot en met 19 september 2005: [H] S.A. te [O], Zwitserland;

 van 19 september 2005 tot en met in ieder geval 31 december 2005: [I] te [P].

Uit de akten van aandelenoverdracht van bovenstaande aandelen blijkt dat deze worden overgedragen zonder een vermelding van de koopprijs van de aandelen.

2.4

Tot het dossier behoort een ongedateerd structuurschema. Dit structuurschema ziet er, voor zover van belang, als volgt uit:

Organigramm

Űber-/Unterordnung

Beteiligung der wirt. Berechtigten

BO: Wirtschaftlich Berechtiger

BQ: Beteiligungsquote

MG: Muttergesellschaft

TG: Tochtergesellschaft

EN: Enkelin

BQ 100%

BQ:100%

BQ 100%

2.5

Tot het dossier behoort een “Deed of retirement and appointment of trustees” van 8 december 2003 – waarbij [S] (hierna: [S]) als “the Settlement” wordt omschreven – tussen [J] (“The Appointer”) en [G] (“The Retiring Trustee”) en [H] SA (“The New Trustee”). Uit het bij deze “Deed” behorende “Schedule” blijkt dat “The Settlement” dateert van 12 december 1985 en dat “The Appointer” één der partijen was. Voor zover van belang luidt de “Deed” als volgt:

“WHEREAS:

  1. Under and by virtue of the Settlement creating the [S] (…) the Appointer is the person in whom is vested during his life the power of removing trustees of the Settlement and of appointing any other person or persons (other than himself) to be trustee of the Settlement in the place of a trustee so removed.

  2. The Appointer is desirous of removing the Retiring Trustee from the trusteeship (…)

  3. It is intended that the property subject to the trusts of the Settlement shall forthwith be transferred into the name or under the control of the New Trustee.

NOW THIS DEED WITNESSETH as follows:

1. The Appointer in exercise of the powers in that behalf given to him by the Settlement and of all other powers him enabling hereby removes the Retiring Trustee as trustee of the Settlement and appoints the New Trustee to be the sole trustee of the Settlement in its place.”

2.6

Tot het dossier behoort voorts een namens [S] ondertekend stuk, genaamd “Declaration”. Voor zover van belang luidt deze als volgt:

“We, the undersigned [I], in the capacity as Trustee of the [S] with domicile in Cayman Islands herewith confirm:

• that the ultimate beneficial owner of the Trust is Mr. [J], born on 26 September 1943, (…)

• that the origin of funds is to attribute to the business activities of the ultimate beneficial owner (…)

[T], 20 December 2005

[S]

Represented by its undersigned Trustee [I]

[handtekening]

Dr.iur. [V] Dr, iur. [W]

2.7

De oprichter van belanghebbende, [E], heeft jegens de Inspecteur op 5 november 2010 als volgt schriftelijk verklaard:

“Ik bemoeide mij nimmer met de receptuur, dat deed de heer [J] zelf. Correspondentie met [R] liep altijd via de heer [J]. (…) dit is een voortvloeisel van een verzoek van de heer [J] aan mij om de suggestie te wekken dat er contacten zijn geweest over receptuur. De heer [J] moet mij die tekst dus precies zo aangereikt hebben. Ik werkte aan dit spel mee, zoals ik eerder al uitlegde en om de reden die ik eerder al meedeelde.”

Voorts heeft [E] als getuige tegenover ambtenaren van de FIOD op 2 en 3 april 2013 onder andere als volgt verklaard:

“Voor Mr. [Y] was ik een keer op een beurs in de RAI. Ik heb daar toen [J] ontmoet. Hij vertegenwoordigde het Duitse bedrijf [AA]. (…) Het Duitse moederbedrijf [AA] was van de heer [BB] uit Duitsland. Hij vertelde me dat hij iemand zocht die zijn Nederlandse bedrijf [AA] Nederland BV wilde gaan leiden. (…) Op enig moment is de heer [BB] van zijn paard gevallen en overleden. [J] werd toen mede-eigenaar. (…) Ik heb na mijn sollicitatie enkele gesprekken gehad met [J] en hij heeft me aangenomen voor het kantoor in [CC]. (…) [J] liet een nieuwe fabriek bouwen in [DD] of zoiets in Duitsland. Hij wilde daar ook de producten gaan produceren die [FF] produceerde. [J] had daarvoor zelf de kennis. (…) [AA] Nederland BV ging toen geruisloos over in [GG] Nederland BV (…) Hij vroeg me toen ook of ik [GG] wilde voortzetten en daarnaast of ik nog een vennootschap wilde oprichten waar ik ook directeur van zou worden. Dat tweede bedrijf was [D] BV of [X] BV. (…) Dat heb ik toen gedaan. [J] heeft alle papierwerk geregeld en de financiële middelen. (…) Ik werd aandeelhouder van beide vennootschappen en tevens directeur van beide vennootschappen. Op papier althans, want [J] had het voor het zeggen. Het was immers zijn geld. Ik werkte in opdracht van hem. Ik was wel de bdrijfsleider, zo zag het personeel mij ook, maar in de praktijk nam [J] de beslissingen. (…) Na de oprichting van [X] werd er een brief geschreven naar [P] dat er recepturen moesten komen. Toen er geproduceerd werd werden de recepturen gebruikt van [R] AG. [X] moest daarvoor 40 cent per liter geproduceerd product betalen. Dit ging ten koste van de winst van [X] BV. Dat was zo vanaf het begin. Dit gebeurde allemaal op een locatie in [HH] en later in [Z]. (…) Ik ben ook een keer met [J] naar [P] geweest. (…) Ik had wel door dat er iets “dubbel” gebeurde, het was een slinkse toestand. Ik bedoel daarmee dat we, ik bedoel [X], vaak in geldnood zaten, maar dat ik toch grote bedragen moest betalen aan [R] AG, voor licenties, die [J] volgens mij zelf maakte. Ik heb [J] daarover wel eens bevraagd. (…) Ik heb hem gevraagd of hij bezig was met belastingontduiking of fraude. Hij ontkende dat niet en zei me dat ik op een later tijdstip mee zou delen uit de grote pot met geld. (…) Achteraf heeft [J] mij verteld dat het bedrijf waar die 40 cent per liter naar toe ging, [R] AG in [P], van hem was. Dat was volgens zijn zeggen een brievenbusmaatschappij. [J] had het wel allemaal goed geregeld. Op kantoor had enkele IBM-computers laten plaatsen. Hiermee produceerde hij ook de overzichten die naar [R] AG gingen.”

“Later heeft [J] me gezegd dat dat bedrijf van hem was. Dat is [R] AG. (…) Verder kreeg ik tijdens mijn werk regelmatig signalen dat [J] het geld van [X] wegsluisde naar [P] met als doel om zelf over dit geld te kunnen beschikken. (…) In de loop van de tijd kwam ik erachter dat [J] een spelletje speelde. Ik kwam erachter dat de brieven van [R] AG aan [X] door [J] werden opgemaakt. Hij formuleerde de vragen van [X] aan [R] AG en beantwoordde ze zelf namens [R] AG. (…) (Verbalisanten: wat weet u van de licentieovereenkomst die tussen [X] BV en [R] AG is opgemaakt?) Ik herken deze overeenkomst. Dat is de vastlegging van de afspraken die [X] en [R] AG hebben gemaakt. Daarbij zijn alle recepten gevoegd van de producten die [X] toen produceerde. Dat zijn dezelfde recepten die werden gebruikt bij [AA] Duitsland. [J] heeft deze recepturen meegebracht van [AA] Duitsland en opnieuw gebruikt bij [X] BV. (…) Deze overeenkomst was de basis voor [J] om zijn systeem te complementeren. Hiermee bedoel ik het creëren van licentievergoedingen door [X] BV aan [R] AG om zichzelf te verrijken. Ik merk op dat [J] in dit verband zowel [D] was als [R] AG. Dat geldt eigenlijk voor alles wat we bespreken over [R] AG. (…) Deze brief gaat over de licentieovereenkomst. Deze brief hoort bij het spel van [J]. De inhoud is nep. (…) Er moesten bewijzen komen in de administratie van [X] dat [R] AG een bedrijf was waarmee je kon bellen, een bedrijf dat zich beklaagde als er rekeningen niet betaald werden en dat na toezegging dat er betaling zou volgen, ook weer blijk gaf ook een bedrijf te zijn dat actief achter recepturen stond en daarvoor de benodigde informatie gaf aan [X] BV. In werkelijkheid was dit allemaal alleen maar [J]. (…) (Verbalisanten: weet u of [J], naast [R] AG, nog meer buitenlandse vennootschappen had?) Volgens mij had hij een bedrijf op de Bahama’s. Als hij weer eens dreigde met ontslag riep hij ook wel eens: “als ik de mensen van mijn trust op de Bahama’s zeg om een brief te sturen naar [F] NV of [EE] BV dan ben je binnen drie maanden ontslagen.” Of in iets in woorden van gelijke strekking. Ik weet niet helemaal zeker dat het de Bahama’s waren trouwens. Het kan ook een ander eiland zijn geweest in het Caribische gebied.”

2.8

Naar aanleiding van het in 2.4 vermelde structuurschema heeft de Inspecteur bij factormaatschappij [U] NV een derdenonderzoek uitgevoerd. Hierbij heeft hij stukken van de acceptatieafdeling van deze vennootschap verkregen. Voor zover van belang luiden deze als volgt:

“Kredietnemer [X] BV (…)

• Gang van zaken bij cliënt laat te wensen over. (…)

• Financiële positie van onze cliënt is ondoorzichtig door talloze intercompany verhoudingen met groepsmaatschappijen. Aansprakelijk vermogen kan als volgt berekend worden: EV -/- 5 + LA [EE] 460m + LA [R] AG 227m -/- vorderingen op gelieerde ondernemingen 1.175m = -/- 493m. (…)

• Ergo een ondoorzichtig geheel, waarbij sedert jaar en dag de jaarrekening ook nog eens opgesteld wordt door dga de heer [J].(…)

Datum: 10.10.03”

“Kredietnemer [X] BV (…)

Organogram zie voorstel. Ondoorzichtig geheel door talloze intercompanyverhoudingen. (…) Verder kan men vraagtekens plaatsen bij de getrouwheid van de cijfers daar de directeur de cijfers zelf opstelt. (…) Door de bedachte constructie met licentierechten maakt het bedrijf nauwelijks winst. De licentierechten moeten betaald worden aan [R] AG gevestigd te [P] welke ook eigendom is van (een van de leden ?) de directie van [EE], maar geen formeel deel uitmaakt van de groep. Op deze manier worden de winsten kunstmatig laag gehouden en zorgt men via een omweg voor een afvloeiing van de gelden. RM geeft aan dat relatie begint in te zien dat de constructie ook zijn nadelen kent, omdat men keer op keer tegen het feit aan loopt dat de gepresenteerde cijfers van de [EE] groep niet erg positief zijn. Het is op die manier lastig om financiers te overtuigen. Dat is een mening die wij zeker delen. Nu heeft men een manier bedacht om de constructie terug te draaien. Een afkoopsom van de licentierechten ad 1080m (reële verkoopprijs ivm fiscus) welke in 3 jaar betaald zal moeten worden. (…) Het risicodragend vermogen voor ’03 kunnen we als volgt berekenen: EV [X] -/- 34m + achtergestelde lening [EE] 460m + achtergestelde lening [R] 227m -/- intercompany vorderingen 1.147m = -/- 494m. (…)

Datum 28-06-2004”

“Kredietrevisie (…)

Datum: 9 juni ‘04

Betreft: [X] BV (…)

Organogram

  1. Trust maatschappijen op Bahama’s

  2. Holding maatschappij op Antillen

  3. Verkoopmaatschappijen

  4. Productiemaatschappij

  5. Licentiehouder, formeel geen verband met overige bedrijven gevestigd in [P]

(…)

[R]. AG bezit de royalties van de producten. Er is geen directe verbinding met de Trust. (…) De hele constructie is zo opgezet dat er maximaal geprofiteerd kan worden van de laagste fiscale regelingen in de verschillende Landen.”

Licentie-overeenkomst

2.9

Belanghebbende heeft op 19 december 1975 en per 1 januari 1989 licentie-overeenkomsten gesloten met [R] AG (hierna: [R]), gevestigd te [T] in [P]. De laatste licentie-overeenkomst, waarbij [R] als licentiegever en belanghebbende als licentienemer worden omschreven, houdt voor zover van belang, het volgende in:

“Die Lizensgeberin ist Alleinverfügungsberechtigte über diverse Rezepturen zur Herstellung chemischer Produkte. In Anhang “A” zu diesem Vertrag befinden sich die detaillierten Rezepturen aller per 31. Dezember 1988 noch hergestellten Produkte. (…)

Die Lizensgeberin verfügt über ein umfangreiches Know-How hinsichtlich der in Ziff. 1 dieses Vertrages genannten Vertragsprodukte. (…)

Die Vergabe von Unterlizenzen durch die Lizensnehmerin ist ausnahmlos unzulässig; desgleichen die Uebertragung der Lizenzen.(…)

Die Lizenznehmerin zahlt der Lizenzgeberin Lizenzgebühren von Hfl. 0.40 pro verkauften Liter Fertigware.”

2.10

Per 1 juni 1998 heeft belanghebbende een licentieovereenkomst gesloten met [Q] NV. Hierbij wordt onder andere de receptuur van het belangrijkste product, de “Handreiniger 220”, door belanghebbende in licentie aan [Q] NV gegeven. Deze overeenkomst vermeldt voor zover van belang:

“[X] B.V. is de eigenaar van welbepaalde technologie, vertrouwelijke know-how, octrooien en andere intellectuele eigendomsrechten op het gebied van recepturen voor de productie van chemische reinigingsartikelen en –systemen voor de industrie, evenals voor de verkoop aan eindverbruikers.

[Q] N.V. wenst gebruik te maken van hogervermelde eigendomsrechten.(…)

[X] BV.V is bereid in dat kader deze rechten in licentie te geven aan [Q] N.V. (…)”

2.11

Belanghebbende en [R] hebben de in 2.9 vermelde licentieovereenkomst van 1 januari 1989 met ingang van 1 januari 2004 beëindigd. In een hiertoe gesloten “Vertrag” is overeengekomen dat de eigendom van de receptuur etc. door [R] op 1 januari 2007 aan belanghebbende zal worden overgedragen. In verband met de beëindiging van de licentieovereenkomst en de overdracht van de eigendom van de receptuur etc. is overeengekomen dat belanghebbende aan [R] een bedrag van € 1.080.000 dient te betalen, te voldoen in drie jaarlijkse termijnen. In november 2004 zijn belanghebbende en [R] nader overeengekomen dat het bedrag in vier jaarlijkse termijnen van € 270.000 wordt betaald.

2.12

In de jaren 2002 en 2003 heeft belanghebbende uit hoofde van de in 2.9 bedoelde licentieovereenkomst licentiebetalingen aan [R] verricht. In verband hiermee heeft belanghebbende de volgende bedragen ten laste van haar winst gebracht:

2002: € 285.687

2003: € 311.904

In de jaren 2004 en 2005 heeft belanghebbende in verband met de in 2.11 bedoelde beëindiging en overdracht van de receptuur de volgende bedragen ten laste van haar winst gebracht:

2004: € 270.000

2005: € 270.000.

2.13

Naar aanleiding van een in 2007 en 2008 bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek heeft de Inspecteur de in 2.12 vermelde bedragen gecorrigeerd omdat hij deze niet aftrekbaar acht. In verband daarmee zijn de onderhavige navorderingsaanslagen opgelegd.

2.14

Belanghebbende heeft tegen deze navorderingsaanslagen zonder succes bij de Inspecteur bezwaar aangetekend. Vervolgens is belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar bij de Rechtbank tevergeefs in beroep gekomen. Het bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch tegen die uitspraken ingestelde hoger beroep is door dat gerechtshof gegrond verklaard. Naar het oordeel van het gerechtshof ontbreekt het voor een navordering benodigde nieuwe feit en is door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende ter zake van de aftrek van de licentiebetalingen te kwader trouw was zodat ook dit navordering verhindert. Tegen deze oordelen heeft de Staatssecretaris van Financiën bij de Hoge Raad beroep in cassatie ingesteld.

2.15

In het verwijzingsarrest oordeelde de Hoge Raad over het cassatieberoep als volgt:

“3.3.2. Voor zover het middel zich richt tegen ’s Hofs oordeel dat de Inspecteur niet beschikte over een navordering rechtvaardigend nieuw feit, slaagt het. De inspecteur mag bij het vaststellen van een aanslag in de vennootschapsbelasting uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige in zijn aangifte heeft vermeld, maar dit neemt niet weg dat de inspecteur, indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen, is gehouden daarnaar onderzoek te doen (zie onder meer HR 13 november 2009, nr. 08/04594, LJN BK3080, BNB 2010/25, en HR 12 maart 2010, nr. 08/04868, LJN BL7165, BNB 2010/155). Het oordeel van het Hof dat de Inspecteur niet dan wel onvoldoende gebruik heeft gemaakt van het in hoofdstuk VIII, afdeling 2 ter beschikking staande instrumentarium ter vergaring van gegevens en inlichtingen moet aldus worden verstaan dat de Inspecteur reeds voorafgaande aan het opleggen van de primitieve aanslagen voor de jaren 2002 tot en met 2005 een nader onderzoek naar de door belanghebbende voorgestelde feiten had moeten verrichten. Daaruit kan echter pas de conclusie worden getrokken dat de grondslag voor navordering ontbreekt wanneer de navorderingsaanslagen worden gebaseerd op feiten die redelijkerwijs bij een dergelijk onderzoek aan het licht zouden zijn gekomen. Het Hof heeft niet vastgesteld of dit met betrekking tot de door de Inspecteur aangevoerde nieuwe feiten, zoals de hiervoor in 3.1.4 en 3.1.5 weergegeven verklaringen van [E], het geval is en aldus is de uitspraak van het Hof niet voldoende met redenen omkleed.

3.3.3.

Het middel slaagt ook voor zover het is gericht tegen het oordeel van het Hof dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende ter zake van de aftrek van de licentiebetalingen te kwader trouw was. Voor het antwoord op de vraag of belanghebbende te kwader trouw is geweest in de zin van artikel 16, lid 1, tweede volzin, van de AWR is van belang vast te stellen dat zij de Inspecteur bij het doen van de belastingaangiften opzettelijk onjuiste inlichtingen heeft verstrekt dan wel opzettelijk de juiste inlichtingen heeft onthouden. Vooropgesteld wordt dat het Hof in het midden heeft gelaten of belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat de in de aangiften vermelde bedragen werkelijk ter zake van een met [R] gesloten licentieovereenkomst zijn betaald en dat deze uitgaven een zakelijk karakter hebben. Wanneer veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat belanghebbende de licentiebetalingen ten onrechte als aftrekpost bij de bepaling van de winst in aanmerking heeft genomen op de gronden die de Inspecteur heeft aangevoerd, is `s Hofs oordeel dat belanghebbende niet te kwader trouw is geweest, omdat “orkestratie en listigheid waarmee het opzetten en uitvoering geven aan de constructie gepaard zijn gegaan” en “kunstmatige constructie die leidt tot erosie van de Nederlandse belastinggrondslag” niet aannemelijk zijn gemaakt, zonder nadere motivering die ontbreekt, niet begrijpelijk. In dit kader wordt in het bijzonder gewezen op de hiervoor in 3.1.4 en 3.1.5 weergegeven verklaringen van [E]. Het middel slaagt derhalve ook in zoverre.

3.3.4.

Aangezien ’s Hofs oordeel dat belanghebbende ter zake van de aftrek van de licentiebetalingen niet te kwader trouw was, niet in stand kan blijven, slaagt het middel ook voor zover het is gericht tegen het oordeel van het Hof omtrent het bij belanghebbende gewekte en te honoreren vertrouwen. Een beroep op gewekt vertrouwen kan niet met vrucht worden gedaan door een belastingplichtige die de inspecteur omtrent de desbetreffende kwestie onjuiste inlichtingen heeft verstrekt dan wel hem de juiste inlichtingen heeft onthouden (Vgl. HR 26 september 1979, nr. 19 250, BNB 1979/311).

3.4.

Gelet op hetgeen hiervoor in 3.3.2 tot en met 3.3.4 is overwogen, kan `s Hofs uitspraak niet in stand blijven. Het middel behoeft voor het overige geen behandeling. Verwijzing moet volgen.”

Naar dit Hof is vervolgens het geding verwezen ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.

2.16

Beide partijen hebben naar aanleiding van het verwijzingsarrest een conclusie aan het Hof overgelegd, gevolgd door conclusies van re- en dupliek.

Inlichtingenverzoek

2.17

Partijen zijn vervolgens door het Hof voor de zitting van 13 februari 2014 uitgenodigd. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en heeft bepaald dat het vooronderzoek zal worden hervat. Daarbij is de Inspecteur in de gelegenheid gesteld de volgende inlichtingen aan het Hof te verstrekken:

-

de volledige aangiften Vpb van belanghebbende over de jaren 2002, 2003, 2004 en 2005, inclusief bijlagen zoals ingediend door belanghebbende;

-

het jaar waarop het structuuroverzicht, opgenomen in bijlage twee bij het nadere stuk van de Inspecteur van 30 mei 2013, betrekking heeft;

-

overzichten van de structuur van het concern waar belanghebbende deel van uit maakt in de jaren 2002, 2003, 2004 en 2005, inclusief eventuele onderliggende stukken waar deze structuuroverzichten op gebaseerd zijn;

-

overzicht van de structuur van het concern waar belanghebbende deel van uit maakt in het jaar 1989 (op het moment van de totstandkoming van de tweede licentieovereenkomst); en

-

de begeleidende e-mail van 28 juni 2006 die behoort bij bijlage 18 van het verweerschrift in eerste aanleg.

Belanghebbende is daarbij verzocht om bijlage één bij de in 2.10 bedoelde licentieovereenkomst tussen belanghebbende en [Q] NV aan het Hof te overleggen.

2.18

Zowel de Inspecteur als belanghebbende hebben de door het Hof gevraagde inlichtingen verstrekt. De Inspecteur heeft dit gedaan met zijn aan het Hof gerichte brief van 24 maart 2014. Deze brief met bijlagen heeft de volgende inhoud:

Hoofdstuk 1: de ingediende aangiften vennootschapsbelasting van belanghebbende.

Hoofdstuk 2: organigrammen 1988 – 2005

Hoofdstuk 3: reconstructie communicatie trustkantoren

Hoofdstuk 4: belanghebbendes presentatie inzake UBO-schap

Hoofdstuk 5: UBO – schap van [R]

Hoofdstuk 6: bewijslast

Hoofdstuk 7: dreumex (inzake waarde van de receptuur)

Hoofdstuk 8: document “Plan zur Forcierung und Ausbau des Geschäfts von [X] & [GG]”

Nadien heeft de Inspecteur in zijn aan het Hof gerichte brief van 17 juni 2014 nadere informatie verstrekt. Hiertoe behoren onder meer de in 2.8 vermelde stukken.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of de in 2.12 vermelde betalingen van de winst aftrekbaar zijn en of de onderwerpelijke navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Voorts is in geschil of de Inspecteur bij belanghebbende het in rechte te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat deze betalingen aftrekbaar zijn.

3.2

Belanghebbende is van mening dat de betalingen van de winst aftrekbaar zijn en dat navordering niet mogelijk is omdat geen sprake is van een zogenoemd nieuw feit, noch van kwade trouw van belanghebbende. Voor het geval het voor een navordering benodigde nieuwe feit aanwezig wordt geacht vindt belanghebbende dat de Inspecteur bij haar het vertrouwen heeft gewekt dat de betalingen aftrekbaar zijn. De Inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zittingen toegevoegd hetgeen is vermeld in het reeds aan partijen toegezonden proces-verbaal als in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal.

3.5

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken op bezwaar, van de onderhavige navorderingsaanslagen en naar het Hof begrijpt van de daarmee samenhangende heffingsrentebeschikkingen.

3.6

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing