Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-02-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:1366, 13/00920, 13/00921, 13/00922, 13/00923, 13/00924, 13/00925, 13/00926, 13/00927, 13/00928, 13/00929, 13/00930, 13/00931 , 13/00941, 13/00942, 13/00943, 13/00944
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-02-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:1366, 13/00920, 13/00921, 13/00922, 13/00923, 13/00924, 13/00925, 13/00926, 13/00927, 13/00928, 13/00929, 13/00930, 13/00931 , 13/00941, 13/00942, 13/00943, 13/00944
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 24 februari 2015
- Datum publicatie
- 6 maart 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2015:1366
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2013:1837, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:584
- Zaaknummer
- 13/00920, 13/00921, 13/00922, 13/00923, 13/00924, 13/00925, 13/00926, 13/00927, 13/00928, 13/00929, 13/00930, 13/00931 , 13/00941, 13/00942, 13/00943, 13/00944
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Navorderingsaanslagen. Overschrijding redelijke termijn. Recht op vergoeding immateriële schade, dwangsom en integrale proceskostenvergoeding?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 13/00920 tot en met 13/00931 en 13/00941 tot en met 13/00944
uitspraakdatum: 24 februari 2015
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de erven van [X] te [Z] (hierna: belanghebbenden)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 juli 2013, nummers AWB 12/188, AWB 12/190, AWB 12/192 tot en met AWB 12/195, AWB 12/197 tot en met AWB 12/204, AWB 12/1109 en AWB 12/1110,
in het geding tussen belanghebbenden en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Nijmegen (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan A.H.E. [X] (hierna: [X]) zijn navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd over de jaren 1992 tot en met 1999, en navorderingsaanslagen vermogensbelasting (VB) over de jaren 1993 tot en met 2000. Daarbij zijn verhogingen en bij beschikking boeten (hierna tezamen aangeduid als boeten) opgelegd en is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
[X] heeft tegen de hiervoor bedoelde navorderingsaanslagen, boeten en beschikkingen – in één geschrift vervat – bezwaar gemaakt.
[X] heeft – na de Inspecteur in gebreke te hebben gesteld – voor wat betreft de navorderingsaanslagen IB/PVV 1992 tot en met 1998 en VB 1993 tot en met 1999, bij brief van 12 januari 2012 beroep in gesteld bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar.
Op het bezwaarschrift van [X] heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 3 februari 2012, de onder 1.1 bedoelde navorderingsaanslagen, boeten en beschikkingen heffingsrente vernietigd en het verzoek om een vergoeding voor geleden immateriële schade afgewezen.
[X] is tegen de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB/PVV 1999 en VB 2000, bij faxbericht van 13 maart 2012 in beroep gekomen bij de Rechtbank.
De Inspecteur heeft ter zake van de onder 1.3 en 1.5 bedoelde beroepen een verweerschrift ingediend.
De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 25 juli 2013 ongegrond verklaard en de verzoeken van [X] om toekenning van een vergoeding voor geleden immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, vaststelling ten laste van de Inspecteur van een dwangsom wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar en veroordeling van de Inspecteur in de integrale proceskosten van [X], afgewezen.
[X] heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Na het instellen van het hoger beroep is [X] overleden. Zijn erfgenamen hebben de procedure voortgezet.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A], als de gemachtigde van belanghebbenden, alsmede [B] namens de Inspecteur.
De gemachtigde van belanghebbenden heeft een pleitnota overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Aan [X] zijn met dagtekening 23 december 2003 navorderingsaanslagen IB/PVV 1991 en VB 1992 opgelegd. Daarbij zijn telkens boeten vastgesteld en is heffingsrente in rekening gebracht.
Bij brief van 13 januari 2004 heeft [X] bezwaar gemaakt tegen de onder 2.1 bedoelde navorderingsaanslagen en beschikkingen.
Aan [X] zijn met dagtekening 28 december 2004 navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 1992 tot en met 1999, en navorderingsaanslagen VB voor de jaren 1993 tot en met 2000 opgelegd. Daarbij zijn telkens boeten opgelegd en is heffingsrente in rekening gebracht.
[X] heeft bij brief en fax van 27 december 2004 – in één geschrift vervat – tegen de onder 2.3 vermelde navorderingsaanslagen en beschikkingen bezwaar gemaakt.
Met dagtekening 18 juli 2005 heeft [X] beroep ingesteld bij de Rechtbank wegens de fictieve weigering van de Inspecteur om uitspraak op te doen op de bezwaren tegen de onder 2.1 vermelde navorderingsaanslagen en beschikkingen.
Bij uitspraak van 20 juni 2006 heeft de Rechtbank het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op het onder 2.5 genoemde bezwaar en tegen de verhogingen gegrond verklaard. Op het hoger beroep van [X] heeft het Hof bij uitspraak van 19 april 2011 de navorderingsaanslagen IB/PVV 1991 en VB 1992 en de beschikkingen vernietigd, aangezien de Inspecteur niet voldoende voortvarend te werk is gegaan. Deze uitspraak van het Hof staat onherroepelijk vast.
In zijn brief van 31 augustus 2011 schrijft (de gemachtigde van) [X] met betrekking tot de afhandeling van de bezwaarschriften tegen – onder meer – de onder 2.3 bedoelde navorderingsaanslagen, onder verwijzing naar de uitspraak van het Hof inzake de procedure IB/PVV 1991 en VB 1992 – voor zover hier van belang – aan de Inspecteur:
“Voortgang bezwaarfase
Belanghebbende wenst op korte termijn te komen tot afronding van de bezwaarfase. Derhalve ziet belanghebbende af van het horen en alsmede het inzage nemen in alle op de zaak betrekking hebbende stukken”
Bij brief van 7 oktober 2011 bevestigt de Inspecteur aan [X] dat de hem opgelegde, onder 2.3 bedoelde navorderingsaanslagen, mede gezien de uitspraak van het Hof van 19 april 2011, zullen worden vernietigd. Voor zover van belang, vermeldt de betreffende brief verder nog:
“N.a.v. uw (nieuw) verzoek met betrekking tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn kan ik op dit moment de aanslagen zoals hiervoor genoemd nog niet vernietigen, aangezien uw verzoek en berekening nog verder door ons moeten worden beoordeeld.”
[X] heeft – na de Inspecteur in gebreke te hebben gesteld – tegen de hem opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV 1992 tot en met 1998 en VB 1993 tot en met 1999, bij brief van 12 januari 2012 beroep ingesteld bij de Rechtbank wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Het beroepschrift vermeldt onder meer:
“ 2.5 In dit beroep bepleit belanghebbende vernietiging van de navorderingsaanslagen in hun geheel. Daarnaast verzoekt belanghebbende om een immateriële schadevergoeding op grond van het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2011, (nr. 09/02639).”
Op het bezwaarschrift van [X] heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 3 februari 2012, de onder 2.3 bedoelde navorderingsaanslagen, boeten en beschikkingen heffingsrente vernietigd, het verzoek van [X] om vergoeding van geleden immateriële schade afgewezen en een forfaitaire proceskostenvergoeding toegekend.
[X] is tegen de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB/PVV 1999 en VB 2000, bij faxbericht van 13 maart 2012 in beroep gekomen bij de Rechtbank. Het beroepschrift vermeldt onder meer:
“ Afbakening geschil
Het beroep van belanghebbende ziet niet op de vernietiging van de navorderingsaanslagen IB/PVV 1999 en VB 2000, inclusief de daarbij opgelegde boetes en in rekening gebrachte heffingsrente. Die vernietiging is niet in geschil.
Het beroep van belanghebbende ziet wel op de afwijzing van het verzoek om immateriële schadevergoeding. Tevens ziet het beroep op de toegekende proceskostenvergoeding. (…)”
De Rechtbank heeft de onder 2.9 en 2.11 vermelde beroepen van [X] bij uitspraak van 25 juli 2013 ongegrond verklaard, zijn verzoek om toekenning van een vergoeding voor geleden immateriële schade afgewezen en vastgesteld dat de Inspecteur geen dwangsom is verschuldigd.
[X] is tegen de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen. Hij is daarna op 26 april 2014 overleden. Zijn erfgenamen hebben de procedure overgenomen.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is het antwoord op de vragen of belanghebbenden:
-
recht hebben op vergoeding van immateriële schade
-
recht hebben op uitbetaling van een dwangsom
-
recht hebben op een integrale proceskostenvergoeding
Belanghebbenden beantwoorden de bovenstaande vragen bevestigend.
De Inspecteur beantwoordt die vragen ontkennend.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbenden concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot vaststelling van een vergoeding voor geleden immateriële schade op een bedrag van € 264.000, toekenning aan belanghebbenden van een dwangsom ten laste van de Inspecteur van € 20.160 en vaststelling van een integrale proceskostenvergoeding aan belanghebbenden op een bedrag van € 3.500 inclusief omzetbelasting (voor de bezwaarfase) en € 18.556,90 exclusief omzetbelasting respectievelijk € 8.900 exclusief omzetbelasting voor de beroeps- en hoger beroepsfase.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.