Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-03-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:2589, 14/00454
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-03-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:2589, 14/00454
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 31 maart 2015
- Datum publicatie
- 17 april 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2015:2589
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2014:2198, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:711, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 14/00454
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. Privégebruik auto’s. Invloed wijziging BUA per 1 juli 2011.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 14/00454
uitspraakdatum: 31 maart 2015
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V., te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 april 2014, nummer AWB 13/2856, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Nijmegen (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft over het tijdvak 1 december 2011 tot en met 31 december 2011 aangifte omzetbelasting gedaan naar een te betalen bedrag van € 9.880. Belanghebbende heeft dit bedrag op 27 januari 2012 op aangifte voldaan. Tegen de voldoening op aangifte heeft belanghebbende bezwaar gemaakt.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 3 april 2014, nr. AWB 13/2856 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord drs. [A] RB, mr. [B] FB, als de gemachtigden van belanghebbende, alsmede drs. [C], mr. [D], mr. [E] en [F] namens de Inspecteur.
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de wederpartij en aan het Hof.
De zaak is ter zitting, met instemming van partijen, gelijktijdig behandeld met de zaken geregistreerd onder de zaaknummers 14/00452, 14/00453 en 14/00455.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB). Tot haar bedrijfsvermogen behoorde in 2011 een Volkswagen Golf met een cataloguswaarde van € 61.250.
Belanghebbende heeft de auto ter beschikking gesteld aan haar werknemer (directeur-aandeelhouder), die de auto mede heeft gebruikt voor privédoeleinden (hierna: het privégebruik van de auto). Belanghebbende heeft voor het privégebruik van de auto geen vergoeding in rekening gebracht.
Voor de loonheffing gold in 2011 vanwege het privégebruik van de auto een bijtelling van 25% van de cataloguswaarde.
Ter zake van het (privé)gebruik van de auto is geen kilometeradministratie bijgehouden.
Belanghebbende heeft de aan haar ter zake van de aanschaf en het gebruik van de auto in rekening gebrachte omzetbelasting volledig in aftrek gebracht.
Belanghebbende heeft in het eerste halfjaar van 2011 voor de berekening van de verschuldigde omzetbelasting wegens het privégebruik van de auto gebruik gemaakt van de goedkeuring zoals die is opgenomen in onderdeel 2.2 van het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 9 februari 2009, nr. CPP2009/109M (hierna: het Besluit van 9 februari 2009). Zij heeft in haar aangifte over het tijdvak december 2011 voor het privégebruik van de auto over het eerste halfjaar van 2011 een bedrag aangegeven van € 920. Dit bedrag is als volgt berekend: 6/12 x 12% x 25% x € 61.350 = € 920.
Belanghebbende heeft in het tweede halfjaar van 2011 gebruik gemaakt van de goedkeuring zoals die is opgenomen in het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 20 december 2011, nr. BLKB 2011/2560M (hierna: het Besluit van 20 december 2011). Zij heeft in haar aangifte over het tijdvak december 2011 voor het privégebruik van de auto over het tweede halfjaar van 2011 een bedrag aangegeven van € 828. Dit bedrag is als volgt berekend: 6/12 x 2,7% x € 61.350 = € 828.
De Rechtbank heeft belanghebbendes beroep ongegrond verklaard.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is de hoogte van de over 2011 verschuldigde omzetbelasting in verband met het privégebruik van de auto’s. Meer in het bijzonder is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
1. Brengt de datum van wijziging van de regelgeving omtrent het privégebruik van de auto met zich dat belanghebbende over het eerste halfjaar van 2011 geen omzetbelasting is verschuldigd over het privégebruik van de auto door haar werknemer?
2. Dient de correctie over het tweede halfjaar van 2011 beperkt te blijven tot de omzetbelasting die drukt op de aan belanghebbende in rekening gebrachte kosten op basis van het door belanghebbende berekende privégebruik?
Belanghebbende stelt zich met betrekking tot het eerste halfjaar van 2011 op het standpunt dat de voldoening van omzetbelasting in verband met het privégebruik van de auto achterwege kan blijven. Zij voert daartoe aan dat de goedkeuring in onderdeel 2.2 van het Besluit van de 9 februari 2009 meebrengt dat bij het doen van de aangiften omzetbelasting over het eerste halfjaar van 2011 geen aftrekbeperking voor het privégebruik van de auto in aanmerking behoeft te worden genomen. Met ingang van 1 juli 2011 is het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 (hierna: BUA) niet langer van toepassing op het privégebruik van de auto en is het Besluit van 9 februari 2009 ingetrokken. Daardoor ontbreekt volgens belanghebbende in het laatste belastingtijdvak van 2011 een toereikende rechtsgrond voor een heffing in verband met het privégebruik van de auto in het eerste halfjaar van 2011. Belanghebbende beroept zich voorts op artikel 15, lid 1, van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 (hierna: de Uitvoeringsbeschikking). Gelet op het unierechtelijke neutraliteitsbeginsel en het nationale gelijkheidsbeginsel geldt die bepaling ook voor werknemers. De slotzin van artikel 15, lid 1, van de Uitvoeringsbeschikking bepaalde dat de correctie wegens privégebruik in het laatste belastingtijdvak van het boekjaar is verschuldigd. Per 1 juli 2011 is deze bepaling vervallen, zodat in het laatste belastingtijdvak van 2011 een rechtsgrond voor de heffing ontbreekt.
Met betrekking tot het tweede halfjaar van 2011 stelt belanghebbende zich primair op het standpunt dat de correctie wegens privégebruik van de auto beperkt dient te blijven tot € 226, zijnde het door haar geraamde percentage privégebruik (24%) vermenigvuldigd met de in dat halfjaar gemaakte autokosten. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat de correctie wegens privégebruik niet meer moet bedragen dan € 255, zijnde de omzetbelasting over een statistisch vastgestelde percentage privégebruik (27%) vermenigvuldigd met de in dat halfjaar gemaakte autokosten.
De Inspecteur neemt de tegengestelde standpunten in.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot een teruggaaf van omzetbelasting.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.