Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-01-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:633, 14/00520 en 14/00521
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-01-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:633, 14/00520 en 14/00521
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 27 januari 2015
- Datum publicatie
- 6 februari 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2015:633
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2014:2514, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:424, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 14/00520 en 14/00521
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. Aftrek omzetbelasting door gemeente. Ter beschikking stelling sportaccommodaties. Eén economische activiteit? Belaste activiteiten?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 14/00520 en 14/00521
uitspraakdatum: 27 januari 2015
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 april 2014, nummer AWB 13/4824 en 14/2288, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Apeldoorn (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte van omzetbelasting over het tijdvak februari 2009. Voorts heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte van omzetbelasting over het tijdvak 1 oktober 2012 tot en met 31 december 2012.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft de beroepen bij uitspraak van 17 april 2014 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2014 te Arnhem. Daarbij zijn namens belanghebbende verschenen en gehoord [A] en [B], bijgestaan door de gemachtigden van belanghebbende drs. [C] en mr. [D]. Namens de Inspecteur zijn verschenen en gehoord mr. [E], mr. [F], mr. [G] en [H].
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende heeft dertien binnensportaccommodaties in eigendom. Zij stelt de accommodaties om niet ter beschikking aan scholen in het primaire onderwijs. Deze terbeschikkingstelling vindt met name overdag plaats, tijdens schooltijden.
Voorts stelt zij de accommodaties tegen vergoeding beschikbaar aan scholen in het voortgezette onderwijs, sportverenigingen, bedrijven en particulieren (hierna: de gebruikers). Belanghebbende heeft met elk van de gebruikers overeenkomsten gesloten voor respectievelijk eenmalig of periodiek gebruik en gebruik op vaste of wisselende tijden. Zij is voor deze activiteiten ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB).
De hiervoor bedoelde exploitatie van de sportaccommodaties leidt tot een bedrijfseconomisch verlies dat vanuit de algemene middelen (‘eigen vermogen’) van belanghebbende wordt gefinancierd.
De Inspecteur heeft voor één van de sportaccommodaties ([I]) 70% van de voorbelasting in aftrek toegelaten, voor een andere ([J]) 79% en voor de overige sportaccommodaties 55,53%.
Twaalf van de dertien sportaccommodaties zijn vóór 2008 gebouwd en in gebruik genomen. Één van de sportaccommodaties, [K], is in 2009 en 2010 gebouwd en in het laatstgenoemde jaar in gebruik genomen. In de onderhavige tijdvakken heeft belanghebbende geen omzetbelasting in aftrek gebracht die haar in rekening is gebracht voor de bouw van de sportaccommodaties of voor daarmee verband houdende investeringsgoederen.
Belanghebbende heeft in een brief van 6 mei 2010 aan de Inspecteur kenbaar gemaakt dat zij [K] volledig tot haar bedrijfsvermogen wenst te rekenen en 100% van de voorbelasting in aftrek heeft gebracht. In een brief van 27 oktober 2010 heeft belanghebbende echter vermeld dat de 100% aftrek niet heeft plaatsgevonden, dat in 2009 geen verrekening heeft plaatsgevonden en in 2010 deels. Een bedrag van € 119.266, dat betrekking heeft op 2009 en is berekend overeenkomstig het standpunt van de Inspecteur dat slechts 55% van de voorbelasting aftrekbaar is, heeft belanghebbende door middel van een suppletieaangifte van 27 oktober 2010 teruggevraagd.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat geen sprake is van een rechtstreekse en onmiddellijke samenhang tussen het ter beschikking stellen van de sportaccommodaties aan de scholen voor primair onderwijs en het ter beschikking stellen van de sportaccommodaties aan de sportverenigingen en de scholen voor voortgezet onderwijs. Belanghebbende heeft geen recht op aftrek van voorbelasting voor zover zij de aan haar verrichte leveringen en diensten heeft gebruikt voor het ter beschikking stellen van de sportaccommodaties aan de scholen voor primair onderwijs, omdat geen sprake is van gebruik voor belaste handelingen. Voorts heeft de Rechtbank geoordeeld dat de goederen en diensten die voor het om niet ter beschikking stellen van de sportaccommodaties worden gebruikt, niet tot het bedrijfsvermogen kunnen worden gerekend en dat artikel 4, lid 2, Wet OB niet van toepassing is.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of belanghebbende alle omzetbelasting op aan haar verrichte leveringen van goederen, niet zijnde investeringsgoederen, en diensten die haar in de onderhavige tijdvakken in rekening is gebracht, in aftrek kan brengen.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend. Primair stelt zij zich op het standpunt dat het ter beschikking stellen van de sportaccommodaties één economische activiteit is, welke belast is, zodat zij een volledig recht op aftrek van voorbelasting heeft. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst belanghebbende onder meer op paragraaf 3.6.4. van het Besluit van 25 november 2011, nr. BLKB 2011/641M. In verband daarmee heeft belanghebbende ter zitting van het Hof verklaard geen beroep te doen op het gelijkheidsbeginsel. Subsidiair stelt belanghebbende zich op het standpunt dat zij, ook als het Hof oordeelt dat zij zowel economische als niet-economische prestaties verricht, de sportaccommodaties (investeringsgoederen) volledig tot haar ondernemingsvermogen heeft kunnen rekenen, dat de terbeschikkingstelling om niet dan een dienst is als bedoeld in artikel 4, lid 2, onderdeel b, van de Wet OB en zij op die grond een volledig recht op aftrek heeft van de omzetbelasting op goederen en diensten die ten behoeve van de in andere tijdvakken aangeschafte sportaccommodaties zijn verricht.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat het ter beschikking stellen van de sportaccommodaties om niet als zelfstandige prestatie moet worden beschouwd die geen economische activiteit vormt. Naar zijn mening verricht belanghebbende daarmee geen diensten als bedoeld in artikel 4, lid 2, onderdeel b, van de Wet OB.
Niet in geschil is dat:
- -
-
de terbeschikkingstelling van de accommodaties tegen vergoeding ingevolge de bij de Wet OB behorende tabel I, post b.3 is onderworpen aan het verlaagde tarief;
- -
-
de terbeschikkingstelling om niet aan de scholen in het primair onderwijs plaatsvindt, omdat artikel 91 van de Wet op het primair onderwijs bepaalt dat een gemeente moet zorgdragen voor de huisvesting van dergelijke – al dan niet door de gemeente in standgehouden – scholen op haar grondgebied;
- -
-
in de onderhavige tijdvakken geen recht op aftrek van omzetbelasting is ontstaan welke aan belanghebbende in rekening is gebracht voor de bouw van de sportaccommodaties dan wel voor investeringsgoederen die zijn gebruikt voor de terbeschikkingstelling daarvan;
- -
-
een dienst als bedoeld in artikel 4, lid 2, onderdeel b, van de Wet OB zich alleen kan voordoen, en belanghebbendes subsidiaire standpunt dus alleen kan slagen, indien belanghebbende de terbeschikkinggestelde sportaccommodaties respectievelijk ten behoeve van die accommodaties aangeschafte investeringsgoederen volledig tot haar ondernemingsvermogen heeft kunnen rekenen.
Daarnaast zijn partijen het erover eens dat:
- -
-
zo het gelijk voor wat betreft het primaire of subsidiaire standpunt aan belanghebbende is, een aanvullende teruggaaf van omzetbelasting over het tijdvak februari 2009 moet volgen van € 117, en
- -
-
zo het gelijk voor wat betreft het primaire standpunt aan belanghebbende is, een aanvullende teruggaaf van omzetbelasting over het tijdvak vierde kwartaal 2012 moet plaatsvinden van € 4.341, en
- -
-
zo het gelijk voor wat betreft het subsidiaire standpunt aan belanghebbende is, een aanvullende teruggaaf van omzetbelasting over het tijdvak vierde kwartaal 2012 van € 2.970, en
- -
-
zo het gelijk aan de Inspecteur is, de voldoening op aangifte juist is geweest.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot een aanvullende teruggaaf van omzetbelasting overeenkomstig hetgeen is vermeld in 3.5.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.