Home

Rechtbank Gelderland, 17-04-2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:2514, AWB-13_4824

Rechtbank Gelderland, 17-04-2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:2514, AWB-13_4824

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
17 april 2014
Datum publicatie
17 april 2014
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2014:2514
Formele relaties
Zaaknummer
AWB-13_4824

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting, om niet ter beschikking stellen van sportaccommodaties aan scholen door gemeente, één economische activiteit?, vermogensetikettering

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 13/4824 en 14/2288

in de zaak tussen

en

Procesverloop

Eiseres heeft bij brief van 29 april 2009 bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte van omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 30 september 2009.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 26 juli 2013 het bezwaar ongegrond verklaard.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 13 augustus 2013, ontvangen door de rechtbank op 14 augustus 2013, beroep ingesteld.

Eiseres heeft bij brief van 8 februari 2013 bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte van omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2012.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 31 januari 2014 het bezwaar ongegrond verklaard.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 28 februari maart 2014, ontvangen door de rechtbank op 3 maart 2014 beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2014.

Namens eiseres zijn verschenen [A], [B] en haar gemachtigde, drs. [gemachtigde], werkzaam bij [C] N.V. te [Q]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde], mr. [D] en mr. [E].

Eiseres heeft een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.

Eiseres heeft ter zitting haar beroep ingetrokken voor zover het betrekking heeft op de tijdvakken 1 januari 2008 tot en met 31 januari 2009 en 1 maart 2009 tot en met 30 september 2012.

Overwegingen

Feiten

1.

Eiseres heeft dertien binnensportaccommodaties in eigendom. Eiseres stelt deze sportaccommodaties tegen vergoeding ter beschikking aan sportverenigingen en aan scholen in het voortgezet onderwijs.

2.

De binnensportaccommodaties worden tevens ter beschikking gesteld aan scholen in het primair onderwijs. Deze scholen zijn ondergebracht in zelfstandige rechtspersonen. De scholen in het primair onderwijs betalen geen vergoeding voor het gebruik van de accommodaties.

Geschil

3.

In geschil is of eiseres recht heeft op aftrek van de omzetbelasting op de aan haar verrichte leveringen en diensten voor zover die worden gebruikt voor het om niet ter beschikking stellen van de sportaccommodaties aan de scholen voor primair onderwijs. Meer in het bijzonder is in geschil het antwoord op de volgende vragen:

-

Vormt het om niet ter beschikking stellen van de sportaccommodaties één economische activiteit tezamen met het tegen vergoeding ter beschikking stellen van de sportaccommodaties?

-

Kan eiseres de sportaccommodaties en door haar ten behoeve van de sportaccommodaties ingekochte diensten geheel tot haar bedrijfsvermogen rekenen?

-

Is sprake van diensten als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) en zo ja:

-

Welk tarief is dan van toepassing?

Beoordeling van het geschil

Is sprake van één economische activiteit?

4.

Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat zij het ter beschikking stellen van haar sportaccommodaties verricht in het kader van haar sportbedrijf. Het ter beschikking stellen tegen vergoeding van de sportaccommodaties vormt volgens haar tezamen met het ter beschikking stellen om niet van deze accommodaties één economische activiteit, te weten het gelegenheid geven tot sportbeoefening. Eiseres verwijst onder meer naar het arrest van de Hoge Raad van 1 april 1987 (nr. 23.732, ECLI:NL:HR:1987:AW7715, BNB 1987/189, IJ-veren II), de uitspraak van het Gerechtshof te ’s Gravenhage van 20 april 2012 (nrs. BK-11/00066 en BK-11/00067, ECLI:NL:GHSGR:2012:BW5584, V-N 2012/35.1.4) en onderdeel 3.2.2 van het Besluit van de 25 november 2011 (BLKB 2011/641M, V-N 2012/6.16).

5.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat het ter beschikking stellen van de sportaccommodaties om niet geen economische activiteit is. Het ter beschikking stellen om niet van de sportaccommodaties vormt evenmin één economische activiteit met het ter beschikking stellen van de sportaccommodaties tegen vergoeding. Verweerder verwijst onder meer naar de arresten van de Hoge Raad van 15 december 1999 (nr. 34 958, ECLI:NL:HR:1999:AA3853, BNB 2000/128) en Hoge Raad 11 mei 2012 (nr. 11/02840, ECLI:NL:HR:2012:BW5405, BNB 2012/287).

6.

Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Wet OB kan de ondernemer de aan hem in rekening gebrachte omzetbelasting ter zake van aan hem verrichte leveringen en diensten in aftrek brengen voor zover de goederen en diensten door de ondernemer worden gebruikt voor belaste handelingen.

7.

Vaststaat dat eiseres prestaties tegen vergoeding verricht, bestaande in het ter beschikking stellen van sportaccommodaties aan sportverenigingen en scholen voor voortgezet onderwijs. Eiseres verricht in zoverre diensten onder bezwarende titel in de zin van artikel 1, onderdeel a, van de Wet OB. Voor zover zij de aan haar verrichte leveringen en diensten gebruikt voor deze diensten, heeft zij recht op aftrek van de aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting omdat sprake is van gebruik voor belaste handelingen in de zin van de artikel 15, eerste lid, van de Wet OB.

8.

Tevens staat vast dat eiseres prestaties om niet verricht, bestaande in het ter beschikking stellen van sportaccommodaties aan scholen voor primair onderwijs. Uit het hiervoor aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 11 mei 2012 kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat van gebruik voor belaste handelingen -en daarmee van recht op aftrek- niet zonder meer sprake is indien aangeschafte goederen of diensten geheel of gedeeltelijk worden gebruikt voor andere handelingen van de ondernemer dan de prestaties die hij tegen vergoeding verricht. Daarvoor is nodig dat die andere handelingen en de tegen vergoeding verrichte prestaties onderling zodanig van elkaar afhankelijk dat zij als één geheel moeten worden beschouwd. In dat geval is volgens de Hoge Raad sprake van rechtstreekse en onmiddellijke samenhang tussen de afgenomen goederen en diensten en de belaste handelingen als bedoeld in de jurisprudentie van het Hof van Justitie (onder meer: HvJ 8 juni 2000, C-98/98, ECLI:NL:XX:2000:AV2195, BNB 2001/118, Midland Bank).

9.

Op grond van artikel 91 van de Wet op het primair onderwijs (hierna: Wpo) is de gemeente wettelijk verplicht te voorzien in de huisvesting, waaronder de sporthuisvesting, van de door de gemeente in stand gehouden scholen (openbaar onderwijs) en de niet door de gemeente in stand gehouden scholen op haar grondgebied. De gemeente ontvangt hiervoor een bijdrage uit het Gemeentefonds. Eiseres boekt de vergoeding die zij normaal gesproken aan een derde zou moeten betalen voor het gebruik van de sportaccommodaties door de scholen intern ten laste van de onderwijsbegroting en ten gunste van haar sportbedrijf.

10.

Uit het vorenstaande volgt dat eiseres in het kader van de aan haar in de Wpo opgedragen taak de sportaccommodaties om niet ter beschikking stelt aan de scholen voor primair onderwijs. Daarnaast staat vast dat de kosten van deze activiteit niet worden doorberekend in de belaste handelingen van eiseres maar intern worden vergoed vanuit de onderwijsbegroting. Hieruit volgt dat deze handelingen een zelfstandige betekenis hebben en dat zij niet afhankelijk zijn van de belaste handelingen van eiseres, bestaande in het tegen vergoeding ter beschikking stellen van de sportaccommodaties. Er is derhalve geen sprake van rechtstreekse en onmiddellijke samenhang tussen het ter beschikking stellen van de sportaccommodaties aan de scholen voor primair onderwijs en het ter beschikking stellen van de sportaccommodaties aan de sportverenigingen en de scholen voor voortgezet onderwijs. Voor zover eiseres de aan haar verrichte leveringen en diensten heeft gebruikt voor het ter beschikking stellen van de sportaccommodaties aan de scholen voor primair onderwijs is geen sprake van gebruik voor belaste handelingen en bestaat daarom geen recht op aftrek.

11.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aan onderdeel 3.2.2 van het Besluit van 25 november 2011 het vertrouwen kunnen ontlenen dat het ter beschikking stellen van de sportaccommodaties als één economische activiteit zou worden aangemerkt nu in dit onderdeel van het Besluit dezelfde bewoordingen worden gebruikt als de bewoordingen die de Hoge Raad heeft gebruikt in zijn arrest van 11 mei 2012.

Kan eiseres de sportaccommodaties en door haar ten behoeve van de sportaccommodaties ingekochte diensten in zijn geheel tot haar bedrijfsvermogen rekenen?

12.

Eiseres stelt zich subsidiair op het standpunt dat zij volledig recht op aftrek heeft omdat zij de sportaccommodaties volledig tot haar bedrijfsvermogen kan rekenen.

13.

Verweerder stelt zich onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van 12 februari 2009 (zaak C-515/07, ECLI:NL:XX:2009:BH3639, VNLTO) op het standpunt dat voor niet-economische activiteiten etikettering niet mogelijk is.

14.

Het Hof van Justitie heeft in zaak VNLTO, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:

“-31. Gelet op deze feitelijke omstandigheden en aangezien VNLTO in aanmerking wenst te komen voor aftrek van de btw die haar in rekening is gebracht ter zake van de verkrijging van goederen en diensten, zowel voor belaste activiteiten als voor andere handelingen, die niet aan vorengenoemde activiteiten dienstbaar zijn, te weten de algemene belangenbehartiging voor haar leden, rijst volgens de verwijzende rechterlijke instantie de vraag of deze laatste handelingen kunnen worden beschouwd als verricht 'voor andere doeleinden', in de zin van artikel 6, lid 2, sub a, van de richtlijn, dan voor de door de vereniging verrichte economische activiteiten.

(…)

-36. Dienaangaande heeft het Hof in punt 26 van voormeld arrest in herinnering gebracht dat niet-economische activiteiten buiten de werkingssfeer van de richtlijn vallen, en in punt 28 dat de bij de richtlijn ingevoerde aftrekregeling ziet op alle economische activiteiten van een belastingplichtige, ongeacht het oogmerk of het resultaat ervan, mits deze activiteiten in beginsel zelf aan de heffing van btw zijn onderworpen.

-37. In de punten 30 en 31 van datzelfde arrest heeft het Hof dan ook overwogen dat er geen recht op aftrek van de voorbelasting over de door een belastingplichtige gemaakte kosten bestaat wanneer deze belasting betrekking heeft op activiteiten die wegens de niet-economische aard ervan buiten de werkingssfeer van de richtlijn vallen en dat, wanneer een belastingplichtige zowel economische - belaste of vrijgestelde - activiteiten verricht als niet-economische activiteiten, die buiten de werkingssfeer van de richtlijn vallen, de btw over de kosten in eerdere stadia slechts aftrekbaar is voor zover deze kosten in een later stadium kunnen worden toegerekend aan de economische activiteiten van de belastingplichtige.

-38. Zoals de advocaat-generaal in punt 38 van zijn conclusie opmerkt, is artikel 6, lid 2, sub a, van de Zesde richtlijn er dus niet op gericht als regel te stellen dat handelingen die buiten de werkingssfeer van de btw vallen, kunnen worden geacht te zijn verricht voor 'andere dan bedrijfsdoeleinden' in de zin van die bepaling. Door een dergelijke uitlegging zou aan artikel 2, lid 1, van de richtlijn elke zin worden ontnomen.

-39. Anders dan de zaak waarin voormeld arrest Charles en Charles-Tijmens is gewezen, die betrekking had op een onroerend goed dat voor het vermogen van de onderneming was bestemd voordat het - gedeeltelijk - werd bestemd voor privégebruik, dat per definitie geen gebruik voor bedrijfsdoeleinden van de belastingplichtige was, gaat het in de zaak die in het hoofdgeding aan de orde is om niet-belaste handelingen van VNLTO die bestaan in de behartiging van de algemene belangen van de leden van deze vereniging en in casu niet kunnen worden beschouwd als handelingen voor andere dan bedrijfsdoeleinden, aangezien zij het voornaamste doel van deze vereniging vormen.

-40. Bijgevolg moet op de eerste vraag worden geantwoord dat de artikelen 6, lid 2, sub a, en 17, lid 2, van de richtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat zij niet toepasselijk zijn op het gebruik van goederen en diensten die voor de onderneming worden bestemd voor het verrichten van andere handelingen dan belaste handelingen van de belastingplichtige, en dat de btw die verschuldigd is over de aanschaf van die goederen en diensten voor zover het dergelijke handelingen betreft niet aftrekbaar is.”

15.

Uit de hiervoor aangehaalde rechtsoverwegingen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat niet-economische handelingen, zoals het om niet ter beschikking stellen van de sportaccommodaties aan de scholen voor primair onderwijs, niet geacht kunnen worden voor andere dan bedrijfsdoeleinden te zijn verricht. De goederen en diensten die voor deze prestaties worden gebruikt, kunnen niet tot het bedrijfsvermogen worden gerekend voor zover zij voor deze prestaties worden gebruikt. Artikel 4, tweede lid, van de Wet OB is niet van toepassing. Daarnaast volgt uit rechtsoverweging 40 van het arrest dat geen recht op aftrek bestaat voor zover de goederen en diensten voor deze prestaties worden gebruikt.

Conclusie

16.

Gelet op het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

Proceskostenveroordeling

17.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Rechtsmiddel