Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-02-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:901, 13/01194 en 13/01225
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-02-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:901, 13/01194 en 13/01225
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 10 februari 2015
- Datum publicatie
- 13 februari 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2015:901
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2013:6325, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:3591
- Zaaknummer
- 13/01194 en 13/01225
Inhoudsindicatie
In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag overdrachtsbelasting terecht en tot het juiste bedrag heeft opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de Inspecteur bij de vaststelling van de onderhavige naheffingsaanslag is uitgegaan van de juiste waarde van het vastgoed.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummers 13/01194 en 13/01225
uitspraakdatum: 10 februari 2015
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
en op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 17 oktober 2013, nummer AWB LEE 12/2754, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd tot een bedrag van € 49.200 (naar een heffingsmaatstaf van € 1.250.000). Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 660.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de bestreden naheffingsaanslag en beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 17 oktober 2013 gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd tot een belastingaanslag berekend naar een heffingsmaatstaf van € 600.000, de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.
Zowel belanghebbende als de Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Partijen hebben over en weer een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2014 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en drs. [A], als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door mr. [B], drs. [C] en [D], alsmede [E] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [F] en [G] en [H], beiden Rijkstaxateur
De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende heeft bij akte van levering van 14 oktober 2010 een overdekte haven met 36 schiphuizen (overdekte ligplaatsen) en vijf buitenligplaatsen, inclusief ondergrond, water, erf en verder toebehoren, gelegen aan [de a-straat] 25-27 te [L], kadastraal bekend Gemeente [L] sectie [Y], nrs. [0-1 t/m 0-19], totaal groot 42 are 28 ca. (het vastgoed) verkregen voor € 430.000 (de koopsom) van [I] BV. Blijkens de voormelde akte was de overeenkomst van koop en verkoop nog niet schriftelijk vastgelegd, hetgeen bij eerstbedoelde akte van levering alsnog is gedaan. Gedagtekend 17 mei 2011 is door de notaris een proces-verbaal van verbetering opgemaakt, waaruit blijkt dat het vastgoed geen 36 overdekte ligplaatsen omvat, maar 35.
Belanghebbende houdt middellijk alle aandelen van [I] BV.
Belanghebbende heeft ter zake van de onder 2.1 vermelde verkrijging, op aangifte een bedrag van € 25.800 (6% van € 430.000) aan overdrachtsbelasting afgedragen.
Belanghebbende heeft op 27 oktober 2009 aan makelaar [J], verbonden aan V.O.F. [K], opdracht gegeven tot taxatie van 36 schiphuizen, 5 buitenligplaatsen en erf en ondergrond teneinde inzicht in de verkoopwaarde te krijgen. Deze taxateur heeft op 12 november 2009 een opname gedaan en heeft hiervan een taxatierapport opgemaakt op 15 april 2010. In dat rapport heeft taxateur [J] vastgelegd dat het vastgoed op basis van het prijspeil van april 2010 een onderhandse verkoopwaarde, vrij van huur en gebruik, heeft van € 450.000.
Belanghebbende heeft op 11 januari 2010 aan taxateur [M] opdracht gegeven tot het taxeren van de 35 schiphuizen. Deze taxateur heeft op 14 januari 2010 een opname hiervan gedaan, en vervolgens een taxatierapport met dagtekening 19 april 2010 opgemaakt. In dat rapport heeft taxateur [M] vastgelegd dat de waarde van het vastgoed in het economische verkeer, vrij van huur en gebruik, per 19 april 2010 € 430.000 bedraagt. In het rapport staat onder meer:
"Ofschoon wij bij onze inspectie en opname van de onroerende zaak ons een idee hebben kunnen vormen over de staat van onderhoud, hebben wij slechts gekeken naar de uitwendige en direct zichtbare staat van onderhoud, voor zover die van invloed zou kunnen zijn op deze waardering en voor zover wij in staat zijn gesteld om de verschillende delen te inspecteren.
Aangezien door [N] geen bouwkundig en technisch onderzoek is uitgevoerd, zijn geen andere dan in de taxatie rapportage vermelde onderhoudskosten opgenomen. (…)
Wij adviseren, om voldoende zekerheid te verkrijgen omtrent de bouwkundige - en technische staat van het getaxeerde en/of de aanwezigheid van bovenbedoelde zaken een nader (bouwkundig) onderzoek uit te (laten) voeren.".
Belanghebbende heeft daarnaast ook nog een taxatierapport van 16 januari 2012 overgelegd van makelaar [O]. In dat rapport heeft [O] vastgelegd dat het vastgoed op basis van een opname van 5 januari 2012 een onderhandse verkoopwaarde, ontruimd en vrij van huur en gebruik, heeft van € 475.000.
De Inspecteur heeft een taxatierapport van 19 april 2011 overgelegd. In dat rapport hebben de Rijkstaxateurs [G] en [H] vastgelegd dat de geschatte waarde van het vastgoed, vrij te aanvaarden, op peildatum 14 oktober 2010 € 1.250.000 bedraagt.
De waarde van het vastgoed in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) bedraagt voor het jaar 2008 € 420.000 en voor het jaar 2010 € 431.000.
Belanghebbende heeft op 16 september 1987 een onderdeel van het vastgoed, bestaande uit 30 schiphuizen, verkregen voor een bedrag van (omgerekend) € 496.889.
Belanghebbende heeft in 2007 een onderdeel van het vastgoed, bestaande uit één overdekte ligplaats, verkregen van de familie [P] voor een bedrag van € 10.000.
Belanghebbende heeft een viertal offertes overgelegd van 12 oktober 2011, 6 december 2012 en 7 december 2012, die zien op werkzaamheden in, aan en rondom het vastgoed.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag overdrachtsbelasting terecht en tot het juiste bedrag heeft opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de Inspecteur bij de vaststelling van de onderhavige naheffingsaanslag is uitgegaan van de juiste waarde van het vastgoed.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging van de bestreden naheffingsaanslag.
De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vermindering van de bestreden naheffingsaanslag tot een vastgesteld naar een heffingsmaatstaf van, zoals ter zitting door hem is verduidelijkt, primair € 1.210.000, subsidiair € 1.099.628, meer subsidiair € 914.135 en nog meer subsidiair € 845.124.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.