Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-11-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:10226, 13/00801 t/m 13/00817

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-11-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:10226, 13/00801 t/m 13/00817

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
21 november 2017
Datum publicatie
1 december 2017
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2017:10226
Zaaknummer
13/00801 t/m 13/00817

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Verzwegen Zwitsers vermogen door erflater.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 13/00801 tot en met 13/00817

uitspraakdatum: 21 november 2017

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de erven [X] te [Z] (hierna: belanghebbenden) en

het incidentele hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 juni 2013, nummers AWB 08/3439 tot en met 08/3445, 10/2449, 10/2452, 10/2454, 10/2456, 10/2458, 10/2460, 10/2462 en 10/2464 tot en met 10/2466, in het geding tussen belanghebbenden en de Inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

In verband met door [X] te [Z] (hierna: erflater) genoten inkomsten zijn aan de erven [X] te [Z] over 1994 tot en met 2003 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en over 1995 tot en met 2000 navorderingsaanslagen vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd. Daarbij is telkens een bedrag aan heffingsrente in rekening gebracht. Voor 2004 is een aanslag IB/PVV opgelegd waarbij eveneens een bedrag aan heffingsrente in rekening is gebracht.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraken van 2 juli 2008 en 20 mei 2010 de bezwaren tegen de hiervoor genoemde belastingaanslagen en beschikkingen heffingsrente afgewezen.

1.3.

Belanghebbenden zijn tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft de beroepen bij uitspraak van 4 juni 2013 – kort gezegd – deels ongegrond en deels gegrond verklaard en de belastingaanslagen IB/PVV 2001 tot en met 2004 en de daarmee samenhangende beschikkingen heffingsrente verminderd.

1.4.

Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Daarbij is incidenteel hoger beroep ingesteld.

1.5.

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle stukken die door partijen nader zijn ingezonden.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2017 te Arnhem. Daarbij is verschenen en gehoord mr. [A] namens de Inspecteur, tot bijstand vergezeld van [B] en mr. [C] .

1.7.

Ten tijde van de mondelinge behandeling van het hogerberoepschrift door het Hof kunnen nog als belanghebbenden worden aangemerkt de kinderen van erflater, te weten [D] (hierna: de zoon) en [E] en [F] (hierna: de dochters). Uit de stukken die voorafgaand aan de mondelinge behandeling zijn ingediend kan worden afgeleid dat de kinderen van erflater mogelijk tegengestelde, althans niet gelijke, belangen hebben. [G] , de echtgenote van erflater, was ook erfgename maar zij is in 2015 overleden. De gemachtigde van de dochters heeft het Hof bericht dat hijzelf noch zijn cliënten ter zitting van het Hof zullen verschijnen, en heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het Hof. De zoon is in deze procedure in hoger beroep door verschillende gemachtigden vertegenwoordigd geweest. Op een zitting van 8 september 2015 waar niet de onderhavige zaken maar andere door hem ingediende hogerberoepschriften zijn behandeld, is de toenmalige gemachtigde mr. [H] namens de zoon verschenen. Na de zitting heeft mr. [H] het Hof bericht dat hij niet langer als de gemachtigde van de zoon zal optreden. Vervolgens heeft mr. [I] het Hof bericht dat zij, ook in de onderhavige procedure, de nieuwe gemachtigde van de zoon is. Nadien heeft mr. [I] het Hof medegedeeld dat zij de zoon niet langer vertegenwoordigt. Een nieuwe gemachtigde voor de zoon heeft zich niet gesteld. Nu de zoon geen domicilie in Nederland heeft gekozen, heeft het Hof de uitnodiging aan de zoon (als medebelanghebbende) voor de zitting van 26 september 2017 gestuurd naar het laatst bij het Hof bekende, door de zoon vermelde, adres in het buitenland, te weten [a-street] Thailand. De zoon is, zonder kennisgeving daartoe aan het Hof, niet ter zitting verschenen. Tot de gedingstukken behoort een brief van 10 juli 2017 van de griffier van het Hof, waarin de zoon wordt uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van de onderhavige zaken op dinsdag 26 september 2017 om 13.30 uur te Arnhem. Die brief is op 10 juli 2017 aangetekend naar genoemd adres in Thailand verzonden. Blijkens – tot de dossiers behorende – informatie van PostNL, is die brief op 18 juli 2017 om 11.59 uur op het genoemde adres aangeboden en is voor ontvangst ervan getekend. Gelet hierop, is de zoon naar het oordeel van het Hof overeenkomstig het voorschrift van artikel 8:56 van de Algemene wet bestuursrecht uitgenodigd voor de zitting.

1.8.

Van het verhandelde ter zitting is met instemming van partijen één proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1.

Erflater en de zoon waren in de in geding zijnde periode vennoot in de vennootschap onder firma, [J] v.o.f. (hierna: de vof). De vof was gevestigd in [Z] en hield zich bezig met de detailhandel in naaimachines en naaimachinebenodigdheden.

2.2.

Erflater had als roepnaam [X1] en was tot zijn overlijden gehuwd met [G] wier voornaam [G1] was. Haar roepnaam was [G2] . Erflater en zijn echtgenote woonden op het adres [b-straat] 17A te [Z] . De echtgenote woonde ten tijde van haar overlijden ook op dat adres. De voornaam van de zoon is [D1] .

2.3.

De Duitse autoriteiten hebben op 17 mei 2005 op basis van de Europese Richtlijn 77/799/EEG (hierna: de Richtlijn) in het kader van een zogenoemde spontane uitwisseling van inlichtingen gegevens verstrekt aan de FIOD-ECD/Team Internationaal (hierna: FIOD). De Inspecteur heeft deze gegevens van de FIOD ontvangen. Deze gegevens bestaan onder meer uit:

- twee bladzijden met een samenvatting van gegevens waarop – onder meer – voorkomt: ‘ [D] [b-straat] 17A [Z] ’, op 36 regels ‘ [D] ’, op twee regels ‘ [Z] ’, op twee regels ‘ [D1] ’, op drie regels ‘ [D1] ’, op twee regels ‘ [D1] ’, op twee regels ‘ [D1] ’, op drie regels ‘ [X1] .’, op drie regels ‘ [X1] ’, op 15 regels [X1] , op twee regels ‘ [G1] .’, op twee regels ‘ [G1] ’, op twee regels ‘ [G1] ’ en op één regel ‘ [G1] ’. Onder ‘AuslandkontoNr’ is op alle regels ‘ [00000] ’ vermeld. Verder zijn op alle regels onder ‘Betrag’ bedragen ingevuld van minimaal 6.212,50 en maximaal 65.000;

- afschriften van stortingsbewijzen van de Deutsche Bank in Duitsland voor rekeningnummer [00001] bij de Deutsche Bank in Zürich, Zwitserland, waarbij is vermeld dat dit voor één van de klanten van de heer [K] is met de vermelding van rekeningnummer [00000] . Verder is daaraan op sommige stortingsbewijzen toegevoegd ‘ [D] ’, ‘ [X] ’, ‘ [X] , [Z] , [b-straat] ’ of ‘ [D] , [L] , [c-straat] .’;

- een afschrift van een microfiche inzake een swiftbetaling van 11 februari 1992 van de Deutsche Bank (filiaal 311) aan de Deutsche Bank in Zwitserland van 33.000 DEM naar rekening [00000] , waarop de naam [K] staat vermeld;

- afschriften van microfiches van de rekening-courant van filiaal 100 waarbij geld wordt overgemaakt naar de Deutsche Bank in Zwitserland. Hierop is rekeningnummer [00000] of [00000] vermeld en ‘ [K] ’, ‘ [D] , [b-straat] 17A NL- [Z] ’, ‘ [X1] , [b-straat] , NL- [Z] ’ of ‘ [M] ’, ‘ [G] , [b-straat] , NL- [Z] ’, ‘ [D] , [b-straat] ’ of ‘ [G] , [M] -NL’;

- een samenvatting van gegevens (Seite 13) betreffende boekingen van [X] waarbij onder plaats ‘ [Z] ’, ‘ [L] ’ of ‘?’ is vermeld en onder buitenlandse bank ‘DBS’. De data van deze boekingen liggen tussen 18 januari 1993 en 4 november 1996 en de bedragen luiden in DM.

2.4.

Het totale bedrag dat op de renseignementen is vermeld aan stortingen op of ten behoeve van rekening nummer [00000] bij de Deutsche Bank in Zürich Zwitserland, is DM 471.644,13 (ƒ 528.241,43/€ 239.705,51). Voor een bedrag van DM 182.854,50 (ƒ 204.797,04/ € 92.932,85) is op de renseignementen niet de naam Koomen vermeld maar alleen rekeningnummer [00000] .

2.5.

Bij brief van 6 november 2006, gericht aan de erven [X] , [b-straat] 17A te [Z] , heeft de Inspecteur belanghebbenden onder meer het volgende geschreven:

“De Belastingdienst is een onderzoek gestart naar Nederlandse ingezetenen die gerechtigd zijn (geweest) tot buitenlandse vermogensbestanddelen, waarbij het vermoeden bestaat dat in aangiften inkomstenbelasting en/of vermogensbelasting en/of vennootschapsbelasting geen opgaaf is gedaan van deze vermogensbestanddelen en de eventuele opbrengsten daaruit.

Uit dit onderzoek is gebleken dat de heer [X] , overleden [in] 2004 gerechtigd is geweest tot vermogensbestanddelen in het buitenland. De gegevens hiervan kunnen van belang zijn voor zijn belastingheffing over de afgelopen twaalf jaren. Ik verzoek u daarom mij de gegevens en inlichtingen over die jaren te verstrekken welke worden gevraagd op de ingesloten “Opgaaf Buitenlands vermogen.”

Ik wijs u erop dat u op grond van artikel 47 lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verplicht bent de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken. In artikel 49 AWR is bepaald dat de gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud moeten worden verstrekt op de aangegeven wijze en binnen een door de inspecteur te stellen termijn. Indien u niet of niet volledig aan deze verplichtingen voldoet is op grond van artikel 25 lid 6, letter b en artikel 27e, letter b AWR omkering van de bewijslast van toepassing. In dat geval moet u in een latere procedure overtuigend aantonen dat, en in hoeverre, een hierop betrekking hebbende (navorderings)aanslag onjuist is.”

2.6.

De bijlage bij de vragenbrief van 6 november 2006 bevat het formulier ‘Opgaaf Buitenlands vermogen’, waarin belanghebbenden onder meer wordt gevraagd om – onder vermelding van rekeningnummer(s), naam van de bank en jaar van opening van de rekening(en) – aan te geven tot welke in het buitenland aangehouden bankrekeningen erflater gerechtigd is geweest. De Inspecteur heeft zijn verzoek om inlichtingen twee maal herhaald. Belanghebbenden hebben – in hun rol van erfgenamen – op het verzoek niet gereageerd.

2.7.

Bij brief van 8 december 2006 heeft de Inspecteur belanghebbenden meegedeeld dat hij voornemens is navorderingsaanslagen IB/PVV 1994 en VB 1995 op te leggen, in verband met het verstrijken van de termijn voor het opleggen van deze belastingaanslagen. Tevens heeft hij aangegeven dat het bedrag van de door erflater niet aangegeven opbrengsten van buitenlandse vermogensbestanddelen in 1994 is geschat op ƒ 140.000 en de waarde van de buitenlandse vermogensbestanddelen per 1 januari 1995 op ƒ 2.140.000. In de bijlage waarnaar in deze brief wordt verwezen en die bij deze brief is gevoegd, zijn berekeningen opgenomen van de waarde van de buitenlandse vermogensbestanddelen en de daaruit genoten opbrengsten. Daarbij is uitgegaan van een waarde op 1 januari 1994 van ƒ 2 miljoen en een rendement in de loop der jaren van respectievelijk zeven, zes en vijf percent, berekend als de gewogen gemiddelden van de rendementen over veel voorkomende obligatieleningen met diverse looptijden.

2.8.

Bij brief van eveneens 8 december 2006 heeft de Inspecteur belanghebbenden meegedeeld dat hij voornemens is een navorderingsaanslag IB/PVV 2001 op te leggen waarbij, in verband met een omzetcorrectie bij de vof van € 100.000 en de gerechtigdheid van erflater tot 55 percent van de winst, het aangegeven bedrag aan winst uit onderneming zal worden verhoogd met € 55.000. Tevens zal er een correctie in box 3 aangebracht worden vanwege het niet aangeven van buitenlandse vermogensbestanddelen. Voor de berekening hiervan wordt verwezen naar de hiervoor bedoelde bijlage.

2.9.

In daarop volgende, in 2007 en 2008 verzonden, brieven heeft de Inspecteur belanghebbenden het opleggen van de overige in geschil zijnde belastingaanslagen meegedeeld, waarbij voor de berekening van de gecorrigeerde bedragen in verband met in het buitenland aangehouden vermogensbestanddelen is verwezen naar de eerder bedoelde – aangevulde – bijlage. Ook voor de jaren 2002 tot en met 2004 zijn door de Inspecteur winstcorrecties aangebracht.

2.10.

De Rechtbank heeft op 4 juni 2013 uitspraak gedaan. Zij heeft belanghebbenden voor de jaren 2001 tot en met 2004 ten dele in het gelijk gesteld en de winstcorrecties vernietigd. Voor het overige heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft belanghebbenden een proceskostenvergoeding toegekend alsmede een vergoeding van het griffierecht. Zij heeft het onderzoek heropend met betrekking tot het verzoek van belanghebbenden om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Rechtbank heeft het verzoek in haar uitspraak van 15 maart 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:1412, niet-ontvankelijk verklaard. Die uitspraak staat inmiddels onherroepelijk vast.

2.11.

Belanghebbenden hebben op 15 juli 2013 het onderhavige hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank van 4 juni 2013. De Inspecteur heeft op 14 april 2014 een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft de behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van het antwoord op de door de Hoge Raad in zijn arrest van 10 april 2015, nr. 14/00528, ECLI:NL:HR:2015:913 gestelde prejudiciële vragen over, kort gezegd, de standstillbepaling. Partijen zijn hiervan bij brief van 11 december 2015 in kennis gesteld door het Hof. Op 15 februari 2017 zijn die vragen beantwoord door het Hof van Justitie EU (HvJ EU 15 februari 2017, X, nr. C-317/15, ECLI:EU:C:2017:119).

2.12.

Naar aanleiding van het verweerschrift in incidenteel hoger beroep heeft de Inspecteur, na intern overleg daarover vanaf juli 2014, op 9 december 2014 een inlichtingenverzoek gezonden naar de autoriteiten in Zwitserland voor – onder anderen – erflater. De daarop gegeven antwoorden van de Zwitserse overheid hebben geen betrekking op erflater. Wel blijkt uit die antwoorden dat wijlen de echtgenote van erflater op een bepaalde – in de antwoorden weggelakte – datum een rekening heeft geopend bij Deutsche Bank Zwitserland. Bij brief van 24 augustus 2015 heeft de Inspecteur de ontvangen stukken aan het Hof overgelegd.

2.13.

Bij brief van 28 juni 2017 zijn door de Inspecteur nadere stukken overgelegd. De stukken zijn door de zoon en door de dochters op cd-rom, afkomstig van de Deutsche Bank Zwitserland, overgelegd in het kader van – onder meer – de behandeling van inkeerverzoeken van de beide dochters. Een en ander is door de Inspecteur toegelicht in zijn brief van 4 juli 2017. Uit de stukken blijkt – onder meer – dat:

- de bankrekening bij de Deutsche Bank Zwitserland met het nummer [00000] op 30 oktober 1989 is geopend op naam van erflater en zijn echtgenote. De rekening is gesloten op 11 augustus 2004. De zoon en één van de dochters zijn op 20 januari 1993 gemachtigd gezamenlijk over de rekening te beschikken. Het saldo op deze rekening bedroeg in 2004 bijna € 2.300.000.

- de bankrekening bij de Deutsche Bank Zwitserland met het nummer [00002] op 20 april 2004 is geopend op naam van erflater, zijn echtgenote en de zoon. De rekening is gesloten op 7 april 2006.

Uit de bijbehorende overgelegde boekingsstukken die dateren vanaf een datum in 2004 heeft de Inspecteur afgeleid dat per rekening sprake is van een effectendepot met rekening courant in euro’s (subnummer 00814) en een rekening courant in dollars (subnummer 00333).

2.14.

De Inspecteur heeft, in het kader van het inkeerverzoek, bij de zusters erop aangedrongen nadere informatie in Zwitserland op te vragen over de rekeningen, met name wat betreft de jaren vóór 2004. Bij brief van 11 september 2017 heeft de Inspecteur het Hof bericht dat de gemachtigde van de zusters opnieuw een cd-rom heeft toegezonden met nieuwe gegevens omtrent de bankrekeningen, dat hij, Inspecteur, daarover op dat moment nog niet kan beschikken en dat het moeilijk zal worden de daaruit blijkende gegevens nog tijdig in het geding te brengen.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Tussen partijen is in geschil of de belastingaanslagen en de beschikkingen inzake de heffingsrente terecht aan belanghebbenden zijn opgelegd. Voorts is in geschil of belanghebbenden recht hebben op een vergoeding van immateriële schade.

3.2.

De dochters hebben zich gerefereerd aan het oordeel van het Hof. De Inspecteur neemt – zakelijk weergegeven – het standpunt in dat uit de stukken van het geding genoegzaam blijkt dat erflater terecht is geïdentificeerd als houder van het vermogen in het buitenland en dat, met name uit de nader ingezonden gegevens en hetgeen hij daarover nog ter zitting naar voren heeft gebracht, blijkt dat de belastingaanslagen – mede gelet op het incidentele hoger beroep waarin de Inspecteur de beslissing van de Rechtbank de winstcorrecties te vernietigen, bestrijdt – eerder te laag dan te hoog zijn vastgesteld. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraken op bezwaar.

3.3.

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de Inspecteur ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing