Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-12-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:10902, 17/00204 t/m 17/00207
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-12-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:10902, 17/00204 t/m 17/00207
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 12 december 2017
- Datum publicatie
- 22 december 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2017:10902
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOVE:2016:5170, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:2079, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 17/00204 t/m 17/00207
Inhoudsindicatie
Watersysteemheffing. Weg. Begrip. Onverharde delen zoals bermen en bermsloten.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers 17/00204, 17/00205, 17/00206 en 17/00207
uitspraakdatum: 12 december 2017
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van het Gemeenschappelijk belastingkantoor GBLT (hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 28 december 2016, nummers AWB 16/530, AWB 16/531, AWB 16/532 en AWB 16/984, ECLI:NL:RBOVE:2016:5170, in het geding tussen de heffingsambtenaar en
het college van Gedeputeerde Staten van Flevoland te Lelystad (hierna: belanghebbende)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende de volgende aanslagen waterschapsbelasting (voor zover het de watersysteemheffing betreft) opgelegd.
Dagtekening |
Nummer |
Bedrag aanslag |
|
I. |
28-02-2015 |
45587057 |
63.530,43 |
II. |
31-05-2015 |
47459012 |
60.204,69 |
III. |
30-06-2015 |
48740465 |
731,47 |
IV. |
30-06-2015 |
48272361 |
47.552,93 |
Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar van respectievelijk 4 januari 2016 (inzake de aanslagen I en II), 4 januari 2016 (inzake aanslag III) en 4 maart 2016 (inzake aanslag IV) de aanslagen gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd en de heffingsambtenaar opgedragen opnieuw op de bezwaren te beslissen met inachtneming van de uitspraak van de Rechtbank.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
De vier aanslagen zijn door de heffingsambtenaar opgelegd ten behoeve van het Waterschap Zuiderzeeland (hierna: het Waterschap). De aanslagen hebben elk betrekking op meerdere onroerende zaken waarvan belanghebbende eigenaar is. Het betreft nagenoeg uitsluitend onroerende zaken die geheel of gedeeltelijk in gebruik zijn als weg.
Ten behoeve van de heffing van de watersysteemheffing heeft het Waterschap op 24 september 2013 een Kostentoedelingsverordening (hierna: de Toedelingsverordening) vastgesteld. In deze voor de belastingjaren vanaf 2014 geldende verordening is in artikel 4 vermeld:
“Voor verharde openbare wegen wordt een gedifferentieerd tarief gehanteerd dat 50% hoger is dan het tarief dat volgens de verordening op de watersysteemheffing voor ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen geldt.”
Op 25 november 2014 heeft het Waterschap de voor het jaar 2015 geldende Verordening op de watersysteemheffing Waterschap Zuiderzeeland 2015 (hierna: de Heffingsverordening) vastgesteld. In artikel 5 van deze verordening is vastgelegd dat voor de watersysteemheffing met betrekking tot ongebouwde onroerende zaken een kadastraal perceel of een gedeelte daarvan als één ongebouwde onroerende zaak wordt aangemerkt, behoudens voor zover sprake is van een gebouwde onroerende zaak of een natuurterrein. Tevens is in dit artikel vastgelegd dat (onder andere) openbare landwegen, met inbegrip van kunstwerken, in beheer bij publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van gedeelten die als woning dienen, aangemerkt worden als ongebouwde onroerende zaken. In artikel 6 is met betrekking tot het tarief vermeld:
“1. Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief voor ongebouwde onroerende zaken € 78,40 per hectare.
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid en met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in artikel 4 van de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief voor verharde openbare wegen, € 117,60 per hectare.”
In de toelichting bij de Heffingsverordening is met betrekking tot de tariefdifferentiatie vermeld dat deze is toegestaan om rekening te houden met het feit dat het belang bij het watersysteembeheer voor bepaalde onroerende zaken duidelijk afwijkend kan zijn van andere onroerende zaken.
De heffingsambtenaar heeft de in onderdeel 2.1. bedoelde onroerende zaken als ongebouwde onroerende zaken in de heffing betrokken en daarbij overeenkomstig artikel 6, tweede lid, van de Heffingsverordening het tarief voor verharde openbare wegen van € 117,60 per hectare toegepast. Het tarief voor de overige ongebouwde onroerende zaken bedraagt volgens dit artikel € 78,40 per hectare.
De heffingsambtenaar is bij het vaststellen van de aanslagen ervan uitgegaan dat tot de te belasten oppervlakte van een weg niet alleen het verharde gedeelte van de desbetreffende weg en de bijbehorende kunstwerken (zoals bruggen, viaducten en tunnels) behoort, maar ook de onverharde delen die dienstbaar zijn aan de verkeersfunctie van de weg (zoals de bermen en de bermsloten).
Bij de vaststelling van de oppervlakten van de wegen is de heffingsambtenaar in eerste instantie uitgegaan van de modelmatige beoordeling zoals deze ook is toegepast bij de kostentoedeling aan de hoofdcategorieën gebouwd, ongebouwd en natuurterrein. Hierbij is uitgegaan van de begrenzing van de verharde oppervlakten van de wegen zoals die is weergegeven in TOP10NL, het digitale topografische basisbestand van het Kadaster. Vervolgens is per categorie wegen aan de vastgestelde verharde oppervlakten een vermenigvuldigingsfactor toegekend om ook het onverharde deel dat dienstbaar is aan (de verkeersfunctie van) de verharde weg, in beeld te brengen. Daarbij zijn de volgende factoren gehanteerd:
- autosnelwegen: dienstbaarheidsfactor 2,5
- hoofd- en regionale wegen: dienstbaarheidsfactor 3,3
- lokale wegen en wegen binnen de bebouwde kom: dienstbaarheidsfactor 1,5
- overige verharde wegen: dienstbaarheidsfactor 1,0.
Vervolgens heeft de heffingsambtenaar op individueel niveau de resultaten van de modelmatige berekening beoordeeld. Indien de toepassing van de dienstbaarheidsfactor ertoe leidt dat een groter oppervlakte dan het totale perceel in aanmerking wordt genomen, wordt de in aanmerking te nemen oppervlakte beperkt tot de oppervlakte van het betreffende perceel. In verweer en ter zitting in eerste aanleg heeft de heffingsambtenaar nader toegelicht dat vervolgens nog een nadere beoordeling heeft plaatsgevonden van de percelen of gedeelten van percelen waarvoor een aanslag watersysteemheffing is opgelegd. Ten slotte heeft, op basis van onder andere luchtfoto’s en gebiedskennis, een visuele controle van de geselecteerde percelen plaatsgevonden en heeft zo nodig aanpassing van het belastbare oppervlakte plaatsgevonden.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat artikel 122, derde lid, onderdeel b, van de Waterschapswet (hierna: de Wet) aldus moet worden uitgelegd dat onder het aldaar bedoelde begrip ‘verharde openbare wegen’ slechts gedeelten van een weg kunnen worden begrepen welke daadwerkelijk zijn verhard en dat daaronder niet bermen en bermsloten kunnen worden begrepen, ook niet als deze een functie vervullen ten behoeve van het gebruik van de weg. Op grond hiervan zijn volgens de Rechtbank de aanslagen naar een te grote oppervlakte en dus tot een te hoog bedrag vastgesteld. De Rechtbank heeft de uitspraken op bezwaar vernietigd en de zaken teruggewezen naar de heffingsambtenaar om opnieuw uitspraak op bezwaar te doen met inachtneming van haar uitspraak. De Rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.488 en de heffingsambtenaar gelast het betaalde griffierecht van € 1.002 aan belanghebbende te vergoeden.
3 Geschil
In geschil is de hoogte van de opgelegde aanslagen. In het bijzonder is in geschil of niet alleen het verharde gedeelte van een weg, maar ook de onverharde delen welke dienstbaar zijn aan de verkeersfunctie van die weg (zoals de bermen en de bermsloten), tot de weg moeten worden gerekend.
Belanghebbende bepleit een beperkte uitleg van het begrip verharde openbare weg, in die zin dat daartoe slechts de verharde gedeelten van de weg behoren. Belanghebbende voert hiertoe aan dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het begrip verharde openbare weg beperkt moet worden uitgelegd omdat de wetgever een hogere heffing op het oog had voor grondoppervlakten die een hogere piekafvoer van regenwater veroorzaken en een bron zijn van diffuse verontreiniging. Met betrekking tot wegen kan het dan volgens belanghebbende slechts om de verharde oppervlakten gaan, hetgeen ook in het gebruik van het begrip verharde openbare weg tot uiting komt. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
De heffingsambtenaar bepleit een ruime uitleg van het begrip verharde openbare weg, in die zin dat daartoe ook de onverharde delen welke dienstbaar zijn aan de verkeersfunctie van de weg (zoals de bermen en de bermsloten) moeten worden gerekend. Hij voert aan dat vanwege de samenhang tussen kostentoedeling en tariefdifferentiatie uit wetssystematisch oogpunt het begrip verharde openbare weg voor de tariefdifferentiatie op dezelfde wijze moet worden uitgelegd als voor de kostentoedeling is bepaald in artikel 6.6 van het Waterschapsbesluit. Daarnaast pleit de heffingsambtenaar voor aansluiting bij het begrip weg in de Wegenwet en de Wegenverkeerswet waarin de voorgestane ruime uitleg van het begrip weg is opgenomen. Volgens de heffingsambtenaar leidt ook een taalkundige uitleg van het begrip verharde openbare weg tot een ruime uitleg. Zou dat anders zijn dan had, aldus de heffingsambtenaar, de wetgever wel de tekst “het verharde gedeelte van een openbare weg” hebben gebruikt. Ten slotte wijst de heffingsambtenaar erop dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat ook de lastenverdeling tussen eigenaren van wegen en andere (landbouw)gronden van belang is geweest. De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, ongegrondverklaring van het beroep en bevestiging van de uitspraken op bezwaar.