Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-01-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:129, 16/00080 en 16/00081

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-01-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:129, 16/00080 en 16/00081

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
10 januari 2017
Datum publicatie
20 januari 2017
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2017:129
Formele relaties
Zaaknummer
16/00080 en 16/00081

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Eenmanszaak. Lijmen van wanden in bouwsector. Onderaannemers. Aftrek voorbelasting. Valse facturen?

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummers 16/00080 en 16/00081

uitspraakdatum: 10 januari 2017

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 december 2015, nummers AWB 14/3746 en 15/3521, ECLI:NL:RBGEL:2015:7531, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Winterswijk (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 juni 2008 tot en met 31 december 2008 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 94.500. Bij beschikking is € 4.189 heffingsrente berekend.

1.2.

Belanghebbende heeft bij brief van 10 juni 2010 bezwaar gemaakt.

1.3.

Belanghebbende heeft bij brief van 4 juni 2014 beroep ingesteld tegen het uitblijven van de uitspraak op bezwaar. Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep geregistreerd onder nummer AWB 14/3746.

1.4.

De Inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan. Hierbij heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag verminderd tot € 22.039 en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.

1.5.

Belanghebbende heeft bij faxbericht van 17 juni 2015 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. De Rechtbank heeft het beroep geregistreerd onder nummer AWB 15/3521.

1.6.

De Rechtbank heeft het beroep tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar gegrond verklaard, het beroep tegen de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente ongegrond verklaard, het beroep tegen de in bezwaar toegekende kostenvergoeding gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur inzake de kostenvergoeding vernietigd, de proceskostenvergoeding vastgesteld op in totaal € 1.713, de door de Inspecteur verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.260 en de vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade vastgesteld op € 3.500.

1.7.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.8.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.9.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingezonden.

1.10.

Belanghebbende heeft op 26 oktober 2016 en 24 november 2016 nadere stukken ingediend.

1.11.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2016. Belanghebbende is verschenen. Op verzoek van belanghebbende is als getuige gehoord [A] . Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. [B] , mr. [C] en [D] .

1.12.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende was sinds 29 mei 2000 in de administratie van de Belastingdienst opgenomen als ondernemer voor de heffing van omzetbelasting. De onderneming betrof een eenmanszaak onder de naam [E] . De activiteiten bestonden uit het lijmen van wanden in de bouwsector. Belanghebbende maakte hierbij geregeld gebruik van onderaannemers.

2.2.

Belanghebbende heeft in 2008 per maand aangifte omzetbelasting gedaan. In de aangiften over de maanden juli tot en met december 2008 is aan verschuldigde omzetbelasting € 15.416 vermeld en als voorbelasting € 89.729. Daarnaast heeft belanghebbende de belastingvermindering voor kleine ondernemers (hierna: ko-regeling) tot een bedrag van € 2.622 toegepast. Per saldo is aan belanghebbende een bedrag van € 76.935 teruggegeven.

2.3.

Op 28 augustus 2008 is bij belanghebbende een boekenonderzoek aangekondigd naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2008 tot en met 30 juni 2008. De controle is ingesteld door [F] . Van het boekenonderzoek is op 9 oktober 2008 een rapport opgemaakt. In dit rapport is vermeld dat belanghebbende in de gecontroleerde periode ten onrechte aftrek van voorbelasting heeft geclaimd ten aanzien van facturen waarop geen omzetbelasting is vermeld en ten aanzien van offertes. Tevens is vermeld dat belanghebbende uitdrukkelijk erop is gewezen dat dit niet is toegestaan. De op de aangiften over het eerste half jaar van 2008 in aftrek gebrachte voorbelasting van € 82.023 wordt naar aanleiding van het onderzoek gedeeltelijk gecorrigeerd. De teruggaaf wordt vastgesteld op € 41.193.

2.4.

Op 13 januari 2009 is belanghebbende failliet verklaard. Het faillissement is op 16 februari 2015 geëindigd.

2.5.

Op 16 januari 2009 heeft belanghebbende aangifte gedaan bij de politie Borculo/Berkelland van diefstal en inbraak in zijn woning aan de [a-straat] 20 te [Z] , waarbij volgens belanghebbende drie verhuisdozen zijn verdwenen. In één van de dozen zat een deel van de administratie van zijn onderneming.

2.6.

Op 29 januari 2009 is bij belanghebbende een boekenonderzoek aangekondigd naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode 1 juli 2008 tot en met 31 december 2008. De controle is ingesteld door [G] (hierna: [G] ). Tijdens de controle is geconstateerd dat verschillende facturen met pen of potlood waren gewijzigd en dat er geen aansluiting bestond tussen de administratie en de ingediende aangiften omzetbelasting. De controle is vervolgens stilgelegd. [G] heeft tijdens een verhoor in het kader van het later tegen belanghebbende ingestelde strafrechtelijke onderzoek verklaard dat hij bij zijn controle is uitgegaan van de facturen in een zwarte map, die was afgegeven bij de Belastingdienst.

2.7.

Naar aanleiding van de bevindingen tijdens het onderzoek door [G] is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld tegen belanghebbende en zijn partner mevrouw [H] . Belanghebbende werd verdacht van het vervalsen of valselijk opmaken van facturen en het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van aangiften omzetbelasting. Hij is hierover op 7 en 8 december 2009 gehoord. Tot de stukken van het geding behoort een overzichtsproces-verbaal van 18 december 2009 opgemaakt door [I] en [J] , opsporingsambtenaren van de FIOD-ECD. Tot de stukken van het geding behoren voorts de facturen die het voorwerp waren van het onderzoek van de FIOD-ECD.

2.8.

Na afloop van het strafrechtelijk onderzoek heeft [G] zijn belastingcontrole vervolgd en daarvan een controlerapport opgemaakt dat op 14 april 2010 aan de curator van belanghebbende is toegezonden (hierna: het rapport). De uitkomsten van dat strafrechtelijke onderzoek zijn verwerkt in het rapport. In het rapport is vermeld dat op diverse facturen wijzigingen zijn aangebracht, waardoor er onjuiste bedragen aan voorbelasting in de aangiften zijn meegenomen. Gewezen wordt op facturen van onder andere [K] , [L] en [M] . Daarnaast wordt in het rapport opgemerkt dat het vermoeden bestaat dat ook een aantal andere facturen valselijk door belanghebbende is opgemaakt om een hogere teruggave van omzetbelasting te bewerkstelligen. Volgens de controlerend ambtenaar leidt dit tot de conclusie dat belanghebbende tot een bedrag van € 91.175 aan voorbelasting teveel in aftrek heeft gebracht in zijn aangiften. Daarnaast worden correcties van € 703 wegens privégebruik auto en € 2.622 wegens het ten onrechte toepassen van de ko-regeling aangekondigd. In totaal wordt een naheffingsaanslag van € 94.500 aangekondigd.

2.9.

Met dagtekening 27 mei 2010 heeft de Inspecteur aan belanghebbende over het tijdvak 1 juni 2008 tot en met 31 december 2008 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 94.500. Weliswaar vermeldt de naheffingsaanslag als tijdvak de hiervoor genoemde periode, maar hij ziet slechts op het derde en vierde kwartaal van 2008. Tevens is € 4.189 aan heffingsrente in rekening gebracht.

2.10.

In het proces-verbaal van ambtshandeling van 18 augustus 2010 van de onder 2.7 genoemde opsporingsambtenaren is onder meer het volgende opgenomen:

“Ten aanzien van het vervalsen of valselijk opmaken van facturen wordt nog opgemerkt dat in de door Oficier van Justitie [N] inbeslaggenomen administratie van [X] een zestal facturen zijn aangetroffen van [O] aan [X] .

Het betreft de volgende facturen:

- factuur [S] aan [X] dd. 27-4-2008 nr. 98 ten bedrage van € 7.460,- inclusief OB

- factuur [S] aan [X] dd. 8-6-2008 nr. 101 ten bedrage van € 6.683,04 inclusief OB

- factuur [S] aan [X] dd. 22-8-2008 nr. 102 ten bedrage van € 8.075,34 inclusief OB

- factuur [S] aan [X] dd. 14-10-(2008) nr. 105 ten bedrage van € 13.199,48 inclusief OB

- factuur [S] aan [X] dd. 22-10-2008 nr. 107 ten bedrage van €13.018,60- inclusief OB

- factuur [S] aan [X] dd. 26-10-208 nr. 108 ten bedrage van € 3.229,66 inclusief OB

Volgens een handmatige aantekening op deze facturen zijn de factuurbedragen contant betaald en zijn de facturen voorzien van een handtekening waaruit kan worden opgemaakt dat deze afkomstig is van [O] . Bij vergelijking van deze handtekeningen met de handtekening waarmee [O] zijn eigen getuigenverklaring G-04 heeft ondertekend valt op dat de handtekeningen op de facturen geen enkele overeenkomst vertoont met de handtekening van zijn eigen getuigenverklaring. Hierdoor ontstaat ten aanzien van deze facturen het vermoeden dat de facturen door [X] zijn voorzien van de aantekening ‘contant’ en een vervalste handtekening.”

2.11.

Belanghebbende is bij vonnis van 12 februari 2013 door de rechtbank Oost-Nederland veroordeeld wegens (samengevat) het opzettelijk in de periode juli 2008 tot en met januari 2009 doen van onjuiste of onvolledige aangifte(n) omzetbelasting over de periode juni tot en met december 2008 waardoor te weinig belasting werd geheven en het plegen van valsheid in geschrift door het in de periode mei 2008 tot en met januari 2009 en juni 2009 vervalsen van vijf facturen of nota’s.

2.12.

Op 24 februari 2014 heeft belanghebbende een e-mail gestuurd naar [P] , medewerker van de Belastingdienst, met voor zover van belang de volgende inhoud:

“Niet dat er weer onenigheden komen tussen mij en de belastingdienst en dat ik al jaren de problemen probeer op te lossen maar alleen maar meer problemen krijg. U gaf aan dat het niet alleen aan de belastingdienst ligt dat het mis is gegaan maar ook dat het een beetje te wijten is aan mij.

Dat zal ik niet tegen spreken, als ik op tijd de aangifte had gedaan en niet een maand later, was het misschien anders gegaan. Maar door drukte lukte het niet in aug, sept okt 2008 om per maand dat te doen.”

2.13.

Bij arrest van 12 september 2014 is belanghebbende door het Hof veroordeeld wegens (samengevat) het opzettelijk in de periode juli tot en met januari 2009 doen van onjuiste aangiften omzetbelasting over augustus en december 2008 waardoor te weinig belasting werd geheven en het plegen van valsheid in geschrift door het in de periode mei 2008 tot en met januari 2009 en juni 2009 vervalsen van drie facturen of nota’s. De Hoge Raad heeft het tegen dit arrest gerichte cassatieberoep verworpen.

2.14.

Naar aanleiding van het eerste onderzoek ter zitting bij de Rechtbank op 1 mei 2015 (behandeling van het beroep met zaaknummer AWB 14/3746) is belanghebbende op 29 mei 2015 door de Inspecteur gehoord. Vooruitlopend op deze hoorzitting heeft belanghebbende aan de Inspecteur bij brief van 27 mei 2015 kenbaar gemaakt dat de naheffingsaanslag gebaseerd is op de verkeerde gegevens. Volgens belanghebbende is de belastingaanslag ten onrechte gebaseerd op facturen uit een zwarte map. Volgens belanghebbende zijn deze facturen niet afkomstig uit zijn administratie en liggen de facturen ook niet ten grondslag aan de door hem gedane aangiften omzetbelasting over het tweede halfjaar van 2008. Ook de strafzaak is volgens belanghebbende ten onrechte op facturen uit deze map gebaseerd. Bij deze brief heeft belanghebbende een drietal overzichten verstrekt. Het eerste overzicht ziet op de aan hem uitgereikte facturen uit het tweede halfjaar van 2008 die volgens belanghebbende wel tot zijn administratie behoren. Na enkele kleine correcties volgt uit het tweede overzicht dat belanghebbende aanspraak kon maken op € 87.696 aan aftrekbare voorbelasting. De desbetreffende facturen behoren tot de gedingstukken. Volgens het derde overzicht heeft belanghebbende nog recht op een aanvullende teruggaaf van € 1.234. Van de voorbelasting heeft € 81.407 betrekking op facturen van twee onderaannemers, te weten [O] (hierna: [O] ) en [Q] (hierna: [Q] ), de eenmanszaak van [R] (hierna: [R] ). Hierna worden deze facturen tezamen ook wel aangeduid als “de betwiste facturen”.

2.15.

Bij brief van 3 juni 2015 heeft de Inspecteur uitspraak op het bezwaar gedaan tegen de in geschil zijnde naheffingsaanslag omzetbelasting. Hierbij is de Inspecteur, voor wat de voorbelasting betreft, uitgegaan van de door belanghebbende verstrekte opgave (zie 2.14). De Inspecteur stelt in deze brief dat de door [O] en [Q] in rekening gebrachte omzetbelasting, nog afgezien of deze facturen de realiteit weergeven, niet als voorbelasting aftrekbaar is, omdat op de door deze ondernemers verrichte prestaties de verleggingsregeling van toepassing is. De Inspecteur stelt de verschuldigde omzetbelasting vast op € 11.126, de aftrekbare voorbelasting op € 16.303 en de wegens privégebruik auto verschuldigde omzetbelasting op € 703. Per saldo bestaat recht op teruggaaf van € 4.474. Omdat € 76.935 is terugontvangen, dient de naheffingsaanslag op € 72.461 te worden gesteld. De Inspecteur kondigt daarom aan de naheffingsaanslag te zullen verminderen met € 22.039. Door een vergissing van de Inspecteur is de naheffingsaanslag uiteindelijk met € 72.461 verminderd tot € 22.039. De heffingsrente is verminderd van € 4.189 naar € 703.

2.16.

De Inspecteur heeft op 29 juli 2015 bij [O] als administratieplichtige een derdenonderzoek ingesteld. Hiervan is op 29 juli 2015 een verslag opgemaakt. Bij dit verslag is een verklaring van [O] gevoegd waarin hij onder meer verklaart dat de door belanghebbende overgelegde facturen met de naam “ [S] ” (hierna: [S] ) niet door hem, en tevens niet in opdracht van hem, zijn opgemaakt, dat hij per project slechts bedragen van enkele honderden euro’s factureerde, dat hij de op de facturen vermelde bedragen nooit heeft ontvangen, en dat de op de facturen vermelde handtekeningen niet overeenkomen met zijn handtekening.

3 Het geschil

3.1.

In geschil is of belanghebbende recht heeft op aftrek van voorbelasting in verband met de betwiste facturen.

3.2.

Belanghebbende heeft ter zitting bij het Hof desgevraagd bevestigd dat het hoger beroep niet is gericht tegen het oordeel van de Rechtbank in de zaak met het nummer AWB 14/3746 (uitblijven van de uitspraak op bezwaar).

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing