Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-10-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:8752, 16/00511 en 16/00512

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-10-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:8752, 16/00511 en 16/00512

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
10 oktober 2017
Datum publicatie
20 oktober 2017
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2017:8752
Formele relaties
Zaaknummer
16/00511 en 16/00512

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Omkering en verzwaring bewijslast? Vereiste aangifte? Redelijke schatting? Privégebruik auto. Gebruikelijk loon.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers: 16/00511 en 16/00512

uitspraakdatum: 10 oktober 2017

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

en het incidentele hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 maart 2016, nummers AWB 12/6008 en AWB 12/6009, ECLI:NL:RBGEL:2016:1695, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 364.181. Bij beschikking is daarbij een bedrag aan heffingsrente berekend van € 27.297. Eveneens bij beschikking werd aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd van € 113.

1.2

Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag in de IB/PVV opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 826.343. Bij beschikking is daarbij een bedrag aan heffingsrente berekend van € 46.106.

1.3

De Inspecteur heeft bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV 2006 en IB/PVV 2007, de beschikkingen heffingsrente en de boetebeschikking ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd met uitzondering van de beslissing over de verzuimboete 2006, de aanslagen IB/PVV 2006 en IB/PVV 2007 verminderd en de beschikkingen heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.

1.5

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De Inspecteur heeft tevens – bij afzonderlijk geschrift – incidenteel hoger beroep ingesteld.

1.6

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.7

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2017. Daarbij zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van haar gemachtigde drs. [A] , alsmede mr. [B] namens de Inspecteur, bijgestaan door drs. [C] .

1.8

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is in de onderhavige belastingjaren enig aandeelhoudster en directeur van [D] BV. [D] BV is opgericht op 27 september 2004.

2.2.

[D] BV heeft in 2006 en 2007 deelnemingen in verschillende vennootschappen.

2.3.

Blijkens een door belanghebbende overgelegd voorlopig “structuuroverzicht” per maart 2010, behoren tot het concern van belanghebbende naast [D] BV, ook [E] BV (100%, direct belang belanghebbende) en [F] (100%, direct belang belanghebbende). Als 100% dochtermaatschappijen van [D] BV worden – onder andere – vermeld [G] BV, [H] BV en [I] BV.

Een aantal van deze vennootschappen houdt zich bezig met de handel in en exploitatie van onroerende zaken.

2.4.

Belanghebbende heeft in haar aangifte IB/PVV 2006 een loon in aanmerking genomen van € 23.888 bij [J] BV en van € 17.062 bij [D] BV. In haar aangifte IB/PVV 2007 heeft zij (uitsluitend) ten aanzien van [D] BV een loon aangegeven van € 52.755.

2.5.

Op 25 mei 2009 is een boekenonderzoek bij belanghebbende aangekondigd. Dit boekenonderzoek is op 17 juni 2009 aangevangen. Bij brieven van 25 mei 2009 en 21 september 2009 heeft de controlerend ambtenaar onder meer met betrekking tot het privégebruik auto en het gebruikelijk loon (aanvullende) vragen gesteld aan belanghebbende. Bij brieven van 7 oktober, 15 oktober en 13 november 2009 heeft de Inspecteur aan belanghebbende nadere termijnen geboden voor de beantwoording van de vragen.

2.6.

Bij brief van 9 december 2009 heeft de Inspecteur aan belanghebbende medegedeeld dat belanghebbende de door hem gevraagde inlichtingen niet heeft gegeven en geen inzage in de gevraagde stukken heeft gegeven en dat hij zich waar nodig zal beroepen op omkering van de bewijslast. Voorts heeft hij medegedeeld voornemens te zijn om af te wijken van de ingediende aangiften. In die brief staat onder meer het volgende vermeld:

" (…)

Ik ga uit van de door u ingediende aangiften inkomstenbelasting 2006 en 2007 en pas daarop de volgende correcties toe:

- privé gebruik auto (…)

- gebruikelijk loonregeling (…)

- ontvangen alimentatie (…)

Op basis van het voorgaande zal uw aanslag over de jaren 2006 en 2007 gebaseerd zijn op het volgende inkomen in box 1:

2006

2007

Aangegeven inkomen uit werk en woning (box 1)

25.707

37.633

Privé gebruik auto

18.474

18.710

Gebruikelijk loon

320.000

320.000

Alimentatie

0

450.000

Gecorrigeerd belastbaar inkomen uit werk en woning

364.181

826.343

(…) "

2.7.

De Inspecteur heeft de onderhavige aanslagen IB/PVV 2006 en 2007 opgelegd met dagtekening 2 januari 2010 respectievelijk 5 januari 2010.

2.8.

Hiertegen heeft belanghebbende tijdig bezwaar gemaakt. Op 21 april 2011 is belanghebbende gehoord over de bezwaren waarbij tevens de bezwaren met betrekking tot de vennootschapsbelasting van een aantal aan haar gelieerde ondernemingen zijn besproken. Hiervan is op 9 mei 2011 een verslag aan belanghebbende gezonden.

2.9.

Van het boekenonderzoek is met dagtekening 26 mei 2011 een rapport opgemaakt. Daarin is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

" (…)

2.1

Onderneming(en)

Mevrouw [X] is in de periode 2006 tot en met 2008 direct of indirect aandeelhouder van een aantal BV’s. Dit zijn bijvoorbeeld [D] BV, [K] BV, [J] BV en [L] BV. Tijdens het onderzoek is een aantal malen verzocht om een overzicht van de BV’s en ondernemingen waar mevrouw [X] direct of indirect aandeelhouder en/of bestuurder was in de periode 2004 tot en met 2008. Deze informatie is niet verstrekt.

(…)

2.2.2

Administratieve verplichtingen

Mevrouw [X] heeft niet voldaan aan de verplichtingen van de Awr. Mevrouw [X] heeft niet voldaan aan de inlichtingenplicht zoals deze opgenomen is in artikel 47 Awr. (…) Mevrouw [X] heeft geen afschriften van haar privé bankrekening ter inzage verstrekt en heeft gestelde vragen niet beantwoord. Het betreft hier de vragen die onder andere zijn gesteld in de brief van 21 september 2009.

Dit zal, indien van toepassing, bij latere bezwaar- en of beroepsprocedures leiden tot omkering van de bewijslast op grond van artikel 25 en/of 27e Awr. Bij de onderdelen waar niet voldaan is aan de informatieverplichting zal dit nog aangegeven worden.

2.3

Adviseur

Tijdens het boekenonderzoek heeft de BV gebruik gemaakt van de volgende adviseurs:

(…) [M]

(…) [N]

(…) [O]

(…) [P] BV

3 Inkomstenbelasting

3.1

Aangiften

Mevrouw [X] heeft tot op heden de aangiften inkomstenbelasting 2006 en 2007 ingediend. De aangifte inkomstenbelasting 2008 is nog niet ingediend.

De aangifte inkomstenbelasting 2006 is ingediend op 21 augustus 2008. De aangifte is ingediend met een verzamelinkomen van € 25.707,- en is vastgesteld op € 364.181,-. De aanslag is gedagtekend op 2 januari 2010.

De aangifte inkomstenbelasting 2007 is ingediend op 8 maart 2009 met een verzamelinkomen van € 37.633,-. De aanslag inkomstenbelasting heeft een dagtekening van 5 januari 2010 en is gebaseerd op een verzamelinkomen van € 826.343,-

Tegen de aanslag inkomstenbelasting 2006 en 2007 is bezwaar aangetekend. Het bezwaar wordt behandeld en belastingplichtige en haar adviseur zijn in gesprek met de behandelaar.

3.2

Bevindingen

3.2.1

Inleiding

De bevindingen zijn voornamelijk gebaseerd op de gegevens die verzameld zijn tijdens de onderzoeken bij diverse BV’s van mevrouw [X] . Mevrouw [X] heeft tijdens het boekenonderzoek geen gegevens verstrekt en heeft gesteld vragen niet beantwoord.

3.2.2

Privé gebruik auto

Uit onderzoek is naar voren gekomen dat er een of meerdere personenwagens ter beschikking zouden zijn gesteld door de BV’s van mevrouw [X] . Bij deze BV’s is in de loonadministratie over 2006 geen rekening gehouden met het privé gebruik. In 2007 en 2008 is hier wel rekening mee gehouden maar niet voor alle personenwagens.

In 2006 zou mevrouw [X] het hele jaar de beschikking hebben gehad over een Jaguar, met kenteken [00-YY-YY] , en een Audi A4 met kenteken [11-YY-YY] . In 2007 was dit naast de Jaguar en de Audi A4 ook een Range Rover met kenteken [22-YY-YY] . In 2008 is een Audi A5 in de plaats gekomen van de Audi A4.

Aan zowel mevrouw [X] , haar BV’s en haar adviseur zijn vragen gesteld over het privé gebruik auto. Zowel mevrouw [X] als haar BV’s hebben geen reactie gegeven. Mevrouw [X] heeft niet aangetoond dat zij voor de betreffende personenwagen niet in aanmerking komt voor de maximale bijtelling en zij heeft niet voldaan aan haar informatieverplichting. Dit zal bij latere bezwaar- en of beroepsprocedures leiden tot omkering en verzwaring van de bewijslast op grond van artikel 25 en/of 27e Awr.

Correctie 2006 € 18.474,-

Correctie 2007 € 18.710,-

Correctie 2008 € 20.734,-

3.2.3

Gebruikelijk loon

Mevrouw [X] is (direct/indirect) directeur aandeelhouder van een aantal BV’s. In 2006 heeft zij een inkomen van 23.888,- genoten van [J] BV en in 2007 en 2008 heeft zij looninkomsten uit [D] BV ter grootte van € 52.755,- respectievelijk € 58.979,-.

In de jaren 2005 tot en met 2008 is mevrouw [X] (direct of indirect) aandeelhouder van diverse BV’s. In de aangiften inkomstenbelasting en/of bij de betreffende BV’s is geen rekening gehouden met de gebruikelijkloonregeling, met uitzondering van hetgeen hiervoor is opgenomen. Dit is evenmin gebeurd in de loonadministratie van de betreffende BV’s. Jaarlijks is zij van ten minste 8 BV’s direct of indirect aandeelhouder, verrichtte zij werkzaamheden en is geen loon opgenomen in de loonadministratie.

Aan zowel mevrouw [X] en haar adviseur zijn vragen gesteld over het gebruikelijk loon. Zowel mevrouw [X] als haar adviseur hebben geen reactie gegeven. Mevrouw [X] heeft niet aangetoond dat zij voor de betreffende ondernemingen niet in aanmerking komt voor de maximale bijtelling en zij heeft niet voldaan aan haar informatieverplichting. Dit zal bij latere bezwaar- en of beroepsprocedures leiden tot omkering en verzwaring van de bewijslast op grond van artikel 25 en/of 27e Awr.

Correctie 2006 € 320.000,-

Correctie 2007 € 320.000,-

Correctie 2008 € 320.000,-

(…)

3.3

Afwikkeling

(…)

Het aanpassen van de belastbare inkomens voor de jaren 2006 tot en met 2008 zal aangehouden worden tot er duidelijkheid is over de bezwaarfase. Indien het belastbare inkomen verhoogd dient te worden zal er separaat een kennisgeving verzonden worden. "

2.10.

Bij notariële akte van 10 oktober 2007, verleden om 10.50 uur, heeft belanghebbende de appartementsrechten verkregen van het te [Q] gelegen [a-straat] 39 huis, alsmede van de drie woningen gelegen op de eerste, tweede en derde verdieping, [a-straat] 39-I, 39-II en 39-III. Verkoper is [R] B.V., waarvan alle aandelen worden gehouden door de heer [S] , de – van tafel en bed gescheiden – echtgenoot van belanghebbende. De koopprijs van de appartementsrechten bedraagt € 500.000. Blijkens de leveringsakte zijn de appartementsrechten bij koop-verkoopovereenkomst van 13 september 2007 door belanghebbende gekocht.

Bij notariële akte van 10 oktober 2007, verleden om 11.00 uur, heeft belanghebbende de hiervoor bedoelde appartementsrechten van het te [Q] gelegen [a-straat] 39 huis, 39-I, 39-II en 39-III verkocht. De verkoopprijs van de appartementsrechten bedraagt € 800.000. Blijkens de leveringsakte zijn de appartementsrechten bij koop-verkoopovereenkomst van 20 september 2007 door belanghebbende verkocht.

2.11.

De bezwaren zijn bij uitspraken op bezwaar van 26 oktober 2012 ongegrond verklaard.

2.12.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep aangetekend bij de Rechtbank.

2.13.

De Inspecteur heeft met betrekking tot de onderhavige aanslagen geen informatiebeschikking in de zin van artikel 52a Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) vastgesteld. In de ter zitting van de mondelinge behandeling van het beroep van belanghebbende bij de Rechtbank door de Inspecteur overgelegde pleitnota, is onder meer vermeld:

BEWIJSLASTVERDELING

(…)

Echter ik ben van mening dat de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard op grond van de stelling dat de vereiste aangiften inkomstenbelasting 2006 en 2007 niet zijn gedaan. Ik heb daarvoor de volgende argumenten:

(…)

3) Aan beide aangiften kleven materiële gebreken.

In beide jaren (2006 en 2007) is niet meer in geschil dat sprake is van privé-gebruik auto.

(…)

Het tweede materiële gebrek in de aangiften inkomstenbelasting 2006 en 2007 is het absoluut en relatief te laag (lees: niet) aangegeven gebruikelijk loon, (…)”

2.14.

De Rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende gegrond verklaard en – onder meer – de aanslagen IB/PVV 2006 en 2007 verminderd. Met betrekking tot de overschrijding van de redelijke termijn heeft de Rechtbank onder meer overwogen:

“46. Sinds de ontvangst van de bezwaarschriften op 28 september 2011 tot aan de datum van deze uitspraak zijn meer dan vier jaren verstreken. Dit betekent dat de redelijke termijn met meer dan een jaar is overschreden. Gelet op de datum van de uitspraken op bezwaar van 26 oktober 2012 en het verstrijken van de termijn tussen de ontvangst door de rechtbank van de beroepschriften op 1 maart 2013, dient een deel van de overschrijding, namelijk een periode van een half jaar, aan verweerder te worden toegerekend en een periode van een jaar aan de rechtbank. Hieruit volgt dat aan eiseres een vergoeding dient te worden toegekend van (3 halve jaren * € 500 =) € 1.500, waarbij € 500 door verweerder dient te worden vergoed en € 1.000 door de Staat (het Landelijk Dienstencentrum van de Rechtspraak).”

2.15.

In het dictum van haar uitspraak van 24 maart 2016 heeft de Rechtbank evenwel geen vergoeding voor geleden immateriële schade aan belanghebbende toegekend.

3 Geschil

4 Beoordeling van het geschil

6 Beslissing