Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-03-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:2187, 17/00735
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-03-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:2187, 17/00735
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 6 maart 2018
- Datum publicatie
- 16 maart 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2018:2187
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2017:3112, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 17/00735
Inhoudsindicatie
Invordering. Aansprakelijk gestelde notaris. Onterecht beroep op vrijstelling in overdrachtsbelasting. Strikte uitleg art. 42 Invorderingswet 1990. Wetenschap buiten akte.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 17/00735
uitspraakdatum: 6 maart 2018
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de ontvanger van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Ontvanger)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 juni 2017, nummer AWB 16/204, in het geding tussen de Ontvanger en
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
1 Ontstaan en loop van het geding
De Ontvanger heeft belanghebbende bij beschikking van 13 maart 2015 aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven naheffingsaanslag overdrachtsbelasting die is opgelegd aan [A] .
De Ontvanger heeft bij uitspraak op bezwaar de beschikking gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Ontvanger en de beschikking vernietigd, belanghebbende een proceskostenvergoeding toegekend en de Ontvanger gelast het griffierecht te vergoeden.
De Ontvanger heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
T. [A] (hierna: [A] ) was eigenaar van een woning met ondergrond, erf, tuin en verder toebehoren, plaatselijk bekend [a-straat 1] te [B] (hierna: de woning).
Omdat [A] in financiële problemen verkeerde is hij in 2003 met de Rabobank overeengekomen dat hij de woning tegen een vastgestelde taxatiewaarde kon vervreemden aan een derde ter aflossing van door de bank aan [A] verstrekte leningen.
[A] heeft bij akte van 23 december 2003 ten overstaan van belanghebbende als notaris de woning verkocht en geleverd aan [C] (hierna: [C] ) voor een koopprijs van € 1.450.000. De woning was toen niet bezwaard met een recht van hypotheek. In verband met de levering heeft [C] een bedrag van € 87.000 aan overdrachtsbelasting voldaan. In de akte staat, voor zover van belang, het volgende:
“Heden, de drie en twintigste december tweeduizend drie, verschenen voor mij, Mr [X] , notaris te [D] :
(…)
BEPALINGEN
In het koopcontract en bij de levering zijn danwel worden bij deze akte de volgende bepalingen overeengekomen:
Artikel 1
Verkoper levert het verkochte aan koper:
a. onvoorwaardelijk en niet onderhevig aan inkorting, ontbinding of aan welke vernietiging dan ook;
b. niet bezwaard met beslagen of rechten van hypotheken danwel inschrijvingen daarvan danwel niet bezwaard met andere beperkte rechten, behoudens de in deze akte vermelde;
(…)
Artikel 2
De aflevering (feitelijke levering) van het verkochte vindt plaats bij de ondertekening van deze akte, geheel ontruimd (behoudens de eventueel meeverkochte roerende zaken) en vrij van huren, andere gebruiksrechten en aanspraken wegens huurbescherming, in de feitelijke staat waarin het verkochte zich dan bevindt, met dien verstande dat (…)”
Eveneens op 23 december 2003 heeft [A] met [C] een overeenkomst gesloten met als titel ‘recht van wederinkoop’. Deze overeenkomst is op verzoek van partijen door belanghebbende vorm gegeven. Hierin is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“in aanmerking nemende:
- dat blijkens akte op heden voor Mr [X] , notaris te [D] , door verkoper aan koper is verkocht en geleverd:
(Hof: omschrijving onroerende zaak)
- dat verkoper zich het recht van wederinkoop heeft voorbehouden voor de tijd van vijf jaar, zodat bovenbedoelde levering is geschied onder de ontbindende voorwaarde van inroeping van dit recht door verkoper;
- dat verkoper derhalve tot vijf jaar na heden de bevoegdheid heeft de koopovereenkomst te ontbinden onder restitutie van de betaalde koopprijs en gemaakte kosten als hierna omschreven, waardoor op de voet van artikel 3:84 Burgerlijk Wetboek het verkochte van rechtswege, doch zonder terugwerkende kracht, terugkeert bij verkoper;”
Om de koopprijs te kunnen voldoen heeft [C] een lening gesloten bij [E] en een recht van hypotheek op de woning gevestigd ten gunste van [E] . De desbetreffende hypotheekakte is door belanghebbende verleden.
[A] is met [C] een huurovereenkomst aangegaan zodat hij na de verkoop op 23 december 2003 tegen betaling van huur in de woning kon blijven wonen.
[A] kon binnen de periode van vijf jaar die gold voor het recht van wederinkoop geen financiering krijgen om de woning terug te kopen. [A] en [C] wilden daarom de termijn waarbinnen [A] de woning terug kon kopen van [C] verlengen.
Bij akte van 31 oktober 2008 om 8.35 uur heeft [C] de woning terug geleverd aan [A] (hierna ook: de teruglevering). In de akte is voor zover van belang vermeld:
“Verkrijger en vervreemder hebben bij gelegenheid van het tekenen van vermelde akte van levering op drie en twintig december tweeduizend drie ter zake van het verkochte een overeenkomst recht van wederinkoop gesloten, welke overeenkomst gelijktijdig met vermelde akte van levering is geregistreerd bij de betreffende Inspectie te Utrecht, op één en dertig december daaropvolgend.
De comparanten verklaren dat verkrijger tijdig gebruik heeft gemaakt van het vermelde recht van wederinkoop, zodat mitsdien tijdig de in de overeenkomst inzake het recht van wederinkoop omschreven ontbindende voorwaarden zijn ingeroepen, op grond waarvan vervreemder verplicht is het verkochte aan verkrijger in eigendom terug te leveren.
De comparanten verklaren een en ander bij deze akte te willen effectueren.
(…)
OVERDRACHTSBELASTING
De comparanten verklaren voorts een beroep te doen op de vrijstelling van overdrachtsbelasting ex artikel 15 lid 1 letter r van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, omdat de toestand van het verkochte van vóór de omschreven verkrijging door vervreemder zowel feitelijk als rechtens wordt hersteld als bedoeld in artikel 19 van die wet, als gevolg van de vervulling van een ontbindende voorwaarde, zodat ter zake van de in deze akte omschreven teruglevering geen overdrachtsbelasting verschuldigd is.
ALGEMENE BEPALINGEN
Vermelde overeenkomsten zijn danwel worden bij deze akte gesloten onder de volgende bepalingen:
Artikel l
Vervreemder staat in voor de eigen bevoegdheid tot teruglevering.
Artikel 2
Vervreemder is verplicht aan verkrijger eigendom te leveren, die onvoorwaardelijk is en niet bezwaard is met:
a. kwalitatieve verplichtingen anders dan hierna vermeld;
b. beperkte rechten behoudens erfdienstbaarheden, waarvan de aan vervreemder bekende hierna zullen worden vermeld;
c. andere lasten en beperkingen uit overeenkomst anders dan hierna vermeld.”
De zogenoemde Voetverklaring overdrachtsbelasting aan het eind van deze akte luidt:
“Ondergetekende, notaris en redacteur van deze akte, verklaart namens de in deze akte genoemde partijen dat wegens verkrijging van het in deze akte omschreven verkochte door de verkrijgende partij geen overdrachtsbelasting verschuldigd is.”
Voor de verkoop en levering door [C] aan [A] is voor de woning dezelfde koopprijs verschuldigd geworden als door [C] bij de levering van 23 december 2003 aan [A] is betaald, namelijk € 1.450.000.
[A] heeft - na de teruglevering - bij akte van eveneens 31 oktober 2008 een recht van tweede en derde hypotheek gevestigd op de woning ten behoeve van [F] BV en [G] BV. Van deze vennootschappen is [C] (middellijk) aandeelhouder. Het recht van hypotheek van [F] BV is gevestigd als zekerheid voor de te betalen huur. Het recht van hypotheek van [G] BV is gevestigd in verband met een financiering die aan [A] is verstrekt voor de voldoening van overdrachtsbelasting.
Bij akte van 31 oktober 2008 om 9.05 uur heeft [A] de woning opnieuw verkocht en geleverd aan [C] . De door [C] verschuldigde koopsom bedroeg € 1.450.000.
De hypotheekhouder [E] is noch over de levering van 8.35 uur op 31 oktober 2008 noch over de levering van 9.05 uur geïnformeerd; de hypotheek is niet doorgehaald of doorgehaald geweest op die dag.
[C] enerzijds en [A] anderzijds hebben de door hen op 31 oktober 2008 wederzijds verschuldigde koopsommen voldaan door verrekening.
[C] heeft op 31 oktober 2008 aan de inspecteur der rijksbelastingen (hierna: de inspecteur) het verzoek gedaan om teruggave van de door hem op 23 december 2003 voldane overdrachtsbelasting van € 87.000 met als reden dat de toestand van vóór de verkrijging op 23 december 2003 zowel feitelijk als rechtens is hersteld. Dit verzoek is door de inspecteur niet gehonoreerd.
Het beroep op de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel r, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: WBR), ter zake van de verkrijging op 31 oktober 2008 van de woning door [A] , is eveneens niet gehonoreerd. Daarom heeft de inspecteur met dagtekening 14 april 2009 aan [A] een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd ten bedrage van € 87.000 voor de hiervóór genoemde verkrijging. De verschuldigde heffingsrente bedraagt € 1.142.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 21 mei 2010 de naheffingsaanslag overdrachtsbelasting en de beschikking heffingsrente gehandhaafd. Daartegen heeft [A] beroep, hoger beroep en beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 7 maart 2014 (nr. 13/00122, ECLI:NL:HR:2014:489) het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 22 november 2012 (zaaknummers 11/00561 tot en met 11/00564, ECLI:NL:GHAMS:2012:3226), waarin is bepaald dat de naheffingsaanslag overdrachtsbelasting terecht is opgelegd, met toepassing van artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie afgedaan.
Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 1 oktober 2013 is [A] in staat van faillissement verklaard.
De Ontvanger heeft belanghebbende bij beschikking van 13 maart 2015, op de voet van artikel 42, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW) aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven naheffingsaanslag overdrachtsbelasting. Het verschuldigde bedrag is € 87.000.
Het faillissement van [A] is op 13 september 2016 opgeheven wegens gebrek aan baten.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de Ontvanger belanghebbende ten onrechte aansprakelijk heeft gesteld, nu in de leveringsakte geen verschuldigde overdrachtsbelasting is opgenomen en overigens uit de inhoud van deze akte niet volgt dat overdrachtsbelasting is verschuldigd.
3 Geschil
In geschil is of de Ontvanger belanghebbende terecht aansprakelijk heeft gesteld op de voet van artikel 42, eerste lid, IW.