Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-01-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:397, 17/00432
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-01-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:397, 17/00432
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 16 januari 2018
- Datum publicatie
- 19 januari 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2018:397
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:2037
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:628
- Zaaknummer
- 17/00432
Inhoudsindicatie
Afwaarderingsverlies ten laste van de winst is terecht geweigerd. Er is niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van de vordering lager is dan de nominale waarde.
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummer 17/00432
uitspraakdatum: 16 januari 2018
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 4 april 2017, nummer LEE 16/2969, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Zwolle (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag in de vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende vormt samen met haar dochtermaatschappijen [A] B.V. en [B] B.V. een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. De aandeelhouder van belanghebbende is [C] .
[C] heeft een broer, [D] , die enig aandeelhouder is van [E] B.V., welke vennootschap middellijk alle aandelen houdt in [F] B.V., [G] B.V., [H] B.V. en [I] B.V.
[B] B.V. heeft per 30 november 2004 een geldlening verstrekt aan [H] B.V. ter grootte van € 300.000.
Bij notariële akte van 3 december 2004 heeft [D] aan [C] en diens vennootschappen, waaronder belanghebbende en [B] B.V., hypotheek verleend tot een bedrag van € 400.000 (exclusief renten en kosten) op, tot zijn privé bezit behorende, vier boothuizen in [J] – gelegen aan de [a-straat] 56-14, 56-17, 56-21 en 56-42 – en op de onverdeelde helft van het woonhuis [b-straat] 1 te [Z] . Het woonhuis is bezwaard met een aan de moeder van [C] en [D] toekomend vruchtgebruik. [C] bezit de andere onverdeelde helft van dit woonhuis. Het boothuis [a-straat] 56-14 was reeds bezwaard met een eerste hypotheek, gevestigd ten behoeve van de Rabobank. De Rabobank heeft als eerste hypotheekhouder het boothuis 56-14 op 20 augustus 2008 openbaar verkocht. De door [D] verleende hypotheek strekt tot zekerheid van onder meer de door [B] B.V. verstrekte geldlening aan [H] B.V. alsmede van de leningen van belanghebbende en [B] B.V. aan andere door [D] middellijk gehouden vennootschappen.
Blijkens de jaarrekening 2005 van [B] B.V. heeft [B] B.V. per 31 december 2005 naast een (na een aflossing resterend) bedrag van € 235.450 ter zake van de onder 2.3 vermelde vordering ook een vordering op [G] B.V. van € 10.000 en een vordering op [F] B.V. van € 2.068, in totaal derhalve € 247.518.
Op 8 februari 2007 zijn [F] B.V., [G] BV, [H] B.V. en [I] B.V. in staat van faillissement verklaard. De faillissementen zijn op 15 februari 2010 opgeheven wegens gebrek aan baten.
Voor het jaar 2012 heeft belanghebbende aangifte in de Vpb gedaan naar een belastbare winst van negatief € 25.969. In de aangifte is in de rubriek “Financiële baten en lasten” onder “Waardeverandering van vorderingen” een bedrag van € 118.558 als last in aanmerking genomen.
Naar aanleiding van vragen van de Inspecteur over de onder 2.7 genoemde last, heeft belanghebbende bij brief van 1 juni 2015 aan de Inspecteur onder meer geschreven:
“De waardeverandering (…) betreft de waardevermindering van de vordering van
[X] B.V. op [H] B.V. in verband met de waardevermindering van het onderpand. De toelichting op de jaarrekening hebben wij bijgevoegd.”
Als bijlage bij voormelde brief is een pagina uit de jaarrekening van belanghebbende over het jaar 2012 gevoegd, waarin een toelichting op de balans is gegeven. Op deze pagina is onder meer vermeld (met bedragen in € per 31 december 2012):
“Vorderingen op [H] |
|
Vordering op in verband met onderpand boothuisjes |
128.960 |
Vordering op in verband met onderpand boothuisjes |
|
Stand per 1 januari |
|
Correctie ivm beslissing belastingdienst |
247.518 |
Afboeking ivm vermindering WOZ waarde onderpand |
-118.558 |
Stand per 31 december |
128.960” |
Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur de onder 2.7 genoemde last niet in aftrek toegelaten. De Inspecteur heeft de aanslag in de Vpb voor het jaar 2012 vastgesteld, met dagtekening 11 juli 2015, berekend naar een belastbaar bedrag van € 92.589 (negatief € 25.969 + € 118.558). Gelijktijdig is bij beschikking belastingrente berekend.
Bij brief van 2 november 2015 heeft belanghebbende over de berekening van de waarde van het onderpand onder meer het volgende geschreven:
“Waardeverandering van vorderingen
Bij de bepaling van de waarde van de zekerheden is uitgegaan van de WOZ-waarden. Het bedrag ad € 128.960 is conform de door het Hof [Hof: in de uitspraak van dit Hof betreffende belanghebbende over het jaar 2006] gehanteerde methodiek vastgesteld:
Waarde zekerheden: |
||
- boothuis [a-straat] 56-17 |
€ 5.000 |
|
56-21 |
€ 33.000 |
|
56-42 |
€ 28.000 |
|
€ 66.000 x 80% = |
€ 52.800 |
|
- woonhuis [b-straat] 1 |
€ 280.000 |
|
Af: vruchtgebruik 8 * 4% |
€ 89.600 -/- |
|
Waarde bloot eigendom |
€ 190.400 |
|
Af: onverdeelde helft |
||
[D] |
€ 95.200 |
|
Executiewaarde 80% |
€ 76.160 |
|
Totale waarde onderpand |
€ 128.960” |
3 Geschil
In geschil is of belanghebbende terecht een afwaarderingsverlies van € 118.558 ten laste van haar winst heeft gebracht.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend. Belanghebbende stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat de vorderingen ten laste van de winst mogen worden afgewaardeerd in verband met de vermindering van de waarde van de zekerheden. De vorderingen zijn niet aan te merken als onzakelijke leningen. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur, en, naar het Hof begrijpt, tot vaststelling van het belastbaar bedrag over 2012 op negatief € 25.969 met gelijktijdige vaststelling van een verlies over 2012 op hetzelfde bedrag.
De Inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend en stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat geen sprake is van feiten en omstandigheden die een afwaardering rechtvaardigen en dat bovendien sprake is van onzakelijke leningen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.