Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-05-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:4680, 17/00598

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-05-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:4680, 17/00598

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
23 mei 2018
Datum publicatie
1 juni 2018
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2018:4680
Formele relaties
Zaaknummer
17/00598

Inhoudsindicatie

Overdrachtsbelasting. Vergrijpboete voor medeplegen. Notaris. Tijdstip overtreding. Nulla poena.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 17/00598

uitspraakdatum: 23 mei 2018

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

en het incidentele hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 april 2017, nummer 15/6337, ECLI:NL:RBGEL:2017:2297, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is bij beschikking van 3 juli 2015 een boete opgelegd van € 72.000 voor het medeplegen van het opzettelijk niet voldoen van de door [A] BV (hierna: [A] BV) wettelijk verschuldigde overdrachtsbelasting.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de boete gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 24 april 2017 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de boete verminderd tot € 30.600.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.

1.5.

Beide partijen hebben voorafgaand aan de zitting nadere stukken ingediend. Afschriften daarvan zijn aan de wederpartij verstrekt.

1.6.

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2018. Daarbij zijn gehoord en verschenen belanghebbende en mr. [B] , als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. [C] , namens de Inspecteur, bijgestaan door dr. [D] en mr. [E] .

1.8.

Partijen hebben een pleitnota overgelegd.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende was tot 31 december 2012 werkzaam als notaris en alszodanig verbonden aan notariskantoor “ [F] ” en haar rechtsopvolger (hierna: het notariskantoor).

2.2.

[G] (hierna: [G] ) was houder van alle aandelen in Bouwbedrijf [H] BV (hierna: Bouwbedrijf BV). Bouwbedrijf BV was houder van alle aandelen in [A] BV (hierna: [A] BV). [G] was (indirect) enig bestuurder van voornoemde vennootschappen.

2.3.

[I] (hierna: [I] ) en Bouwbedrijf BV hebben, op papier voorzien van het stempel van het notariskantoor, met kenmerk 16675TS, een op 14 februari 2007 ondertekende intentieverklaring opgesteld betreffende de verkoop van de onroerende zaken gelegen aan de [a-straat 1 en 2] te [J] (hierna: de onroerende zaken) voor een bedrag van € 1.200.000. Deze overeenkomst had een looptijd tot 1 november 2007.

2.4.

Bij akte van levering van 5 november 2007 zijn de onroerende zaken door [I] (als verkoper) aan [A] BV (als koper) geleverd. [A] BV werd daarbij vertegenwoordigd door [G] . In de akte van levering wordt verwezen naar de hiervoor genoemde koopovereenkomst (intentieverklaring) van 14 februari 2007. In de akte van levering is onder meer het volgende opgenomen:

“In het koopcontract en bij de levering zijn danwel worden bij deze akte de volgende bepalingen overeengekomen:

Artikel 1

Verkoper levert het verkochte aan koper:

  1. onvoorwaardelijk en niet onderhavig aan inkorting, ontbinding of aan welke vernietiging dan ook;

  2. niet bezwaard met beslagen of rechten van hypotheken danwel inschrijvingen daarvan danwel niet bezwaard met andere beperkte rechten, behoudens de in deze akte vermelde;

  3. niet bezwaard met kwalitatieve verplichtingen, zoals bedoeld in artikel 6:252 van het Burgerlijk Wetboek, behoudens de in deze akte vermelde;

  4. niet belast met andere bijzondere lasten en beperkingen, behoudens de in deze akte vermelde.”

Ter zake van deze levering is op 5 november 2007 namens [A] BV een bedrag van € 72.000 aan overdrachtsbelasting voldaan.

2.5

Eveneens op 5 november 2007 is, op papier voorzien van het stempel van het notariskantoor, met kenmerk 16675RB ten behoeve van [I] (verkoper) en [A] BV (koper) een akte “recht van wederinkoop” opgemaakt. In deze akte wordt verwezen naar de in 2.4 vermelde akte van levering en is onder meer het volgende opgenomen:

“- dat verkoper zich het recht van wederinkoop heeft voorbehouden voor de tijd van vijf jaar, zodat bovenbedoelde levering is geschied onder de ontbindende voorwaarde van inroeping van dit recht door verkoper;

- dat verkoper derhalve tot vijf jaar na heden de bevoegdheid heeft de koopovereenkomst te ontbinden onder restitutie van de betaalde koopprijs (…)”

Namens [A] BV heeft [G] de akte ondertekend. Deze akte is ter registratie aangeboden bij de Inspecteur.

2.6

Verder is op 5 november 2007, op papier voorzien van het stempel van het notariskantoor, met kenmerk 16675RB, tussen [I] (verkoper) en [A] BV (koper) nog een akte genaamd “aanvulling recht van wederinkoop” opgemaakt. In deze akte is onder meer het volgende opgenomen:

“- dat blijkens onderhandse akte de dato heden ten behoeve van verkoper een recht van wederinkoop is overeengekomen met betrekking tot: (…) plaatselijk bekend te [J] , [a-straat 1 en 2] (…);

- dat de wederinkoop uitsluitend om fiscale redenen is overeengekomen;

- dat in verband daarmee partijen

hierbij nader overeenkomen:

- dat het uitoefenen van het recht van wederinkoop door verkoper slechts kan plaatsvinden op initiatief van koper, die verkoper voor alle mogelijke nadelige fiscale en financiële gevolgen voor verkoper voortvloeiende uit het gebruik maken van het recht van wederinkoop volledig vrijwaart;- dat indien verkoper overgaat tot wederinkoop verkoper gelijktijdig verplicht zal zijn tot verkoop en levering aan koper van voormeld registergoed voor dezelfde koopprijs als waarvoor het registergoed is teruggekocht.”

[G] heeft namens [A] BV de akte ondertekend. Deze akte is niet ter registratie aangeboden bij de Inspecteur.

2.7

[A] BV heeft op 12 november 2008, op papier voorzien van het stempel van het notariskantoor, met Stichting [K] (hierna: [K] ) een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot de onroerende zaken. De koopovereenkomst is door [G] namens [A] BV ondertekend. De koopprijs bedraagt € 1.500.000.

2.8

De onder 2.3 tot en met 2.7 genoemde intentieverklaring, notariële akten en koopovereenkomst zijn opgesteld en verleden door belanghebbende in zijn hoedanigheid van notaris.

2.9

Bij notariële akte van 31 maart 2009, door de notaris om 11.32u. ondertekend, zijn de onroerende zaken door belanghebbende teruggeleverd aan [I] voor een bedrag van € 1.200.000. In de akte is vermeld dat de teruglevering plaatsvindt ter uitvoering van het recht op wederinkoop. In de akte is, voor zover van belang, vermeld:

“OverdrachtsbelastingDe comparanten verklaren voorts een beroep te doen op de vrijstelling van overdrachtsbelasting ex artikel 15 lid 1 letter r van de Wet op Belastingen van Rechtsverkeer, omdat de toestand van het verkochte van vóór de omschreven verkrijging door vervreemder zowel feitelijk als rechtens wordt hersteld als bedoeld in artikel 19 van die wet, als gevolg van de vervulling van een ontbindende voorwaarde, zodat ter zake van de in deze akte omschreven teruglevering geen overdrachtsbelasting verschuldigd is.”

2.10

In een notariële akte van levering van eveneens 31 maart 2009, door de notaris om 11.42u. ondertekend, is vastgelegd dat [I] als eigenaar bij mondelinge koopovereenkomst de onroerende zaken voor € 1.200.000 heeft verkocht aan Bouwbedrijf BV en dat deze vennootschap de onroerende zaken bij schriftelijke overeenkomst voor € 1.500.000 heeft verkocht aan [K] . Door middel van deze akte levert [I] rechtstreeks de eigendom van de onroerende zaken aan [K] . In de “Voetverklaring overdrachtsbelasting” bij deze akte is vermeld:

“Ondergetekende, notaris en redacteur van deze akte, verklaart namens de in deze akte genoemde partijen:

-voor zover het van toepassing is een beroep te doen op de vermindering van overdrachtsbelasting zoals omschreven in artikel 13 lid 1 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer wegens de betrokkenheid van het verkochte in de vorige maatstaf van heffing;

-dat wegens verkrijging van het in deze akte omschreven verkochte door koper aan overdrachtsbelasting verschuldigd is een bedrag van negentig duizend euro (€ 90.000,00).”

2.11

De notariële akten genoemd onder 2.9 en 2.10 zijn gepasseerd door mr. [L] , notaris, als vaste waarnemer van belanghebbende.

2.12

Belanghebbende heeft als gevolmachtigde van [I] en [A] BV aangifte ter verkrijging van teruggave overdrachtsbelasting (hierna: verzoek om teruggaaf) gedaan. Belanghebbende verklaart in het verzoek om teruggaaf dat wegens de verkrijging van de onroerende zaken bij akte van 5 november 2007 € 72.000 aan overdrachtsbelasting is voldaan en dat de toestand van vóór de verkrijging zowel feitelijk als rechtens is hersteld door het inroepen van het recht van wederinkoop en de daarop volgende akte van teruglevering. Hij verzoekt om teruggaaf van overdrachtsbelasting van € 72.000. Bij het verzoek om teruggaaf zijn als bijlagen meegestuurd een kopie akte van levering, een kopie overeenkomst recht van wederinkoop en een kopie akte van teruglevering. De akte “aanvulling recht van wederinkoop” is niet met het verzoek om teruggaaf meegestuurd. De tot de gedingstukken behorende kopie van het verzoek om teruggaaf heeft een dagtekening van 31 maart 2009. Bij de handtekening van belanghebbende is een handgeschreven datum genoteerd van 15 januari 2010.

2.13

Tijdens de zitting van de Rechtbank op 23 maart 2017 heeft [M] , medewerker van het notariskantoor, verklaard dat het oorspronkelijke verzoek om teruggaaf bij hem is aangeleverd en dat hij dat verzoek in de map ter aanbieding aan de Belastingdienst heeft gedaan. Hij heeft verder verklaard dat hij het verzoek om teruggaaf op 3 april 2009 bij de Belastingdienst heeft ingediend. In zijn notitieboekje is hierover het volgende opgenomen:

“Aangifte teruggave OvBel [I] 16675 KT”

2.14

Naar aanleiding van het (herhaalde) verzoek om teruggaaf heeft de Inspecteur een vragenbrief met dagtekening 25 januari 2010 aan belanghebbende gestuurd. Daarin verzoekt de Inspecteur om informatie waaruit blijkt op grond van welke ontbindende voorwaarde de koopovereenkomst is ontbonden en op welke wijze aan deze voorwaarde is voldaan.

2.15

Bij een brief van 28 januari 2010 heeft belanghebbende gereageerd op de vragenbrief. In zijn reactie is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

“(…)

In de overeenkomst recht van wederinkoop welke op 5 november 2007 tussen partijen is gesloten is onder meer het volgende overeengekomen:

dat verkoper zich het recht van wederinkooop heeft voorbehouden voor de tijd van vijf jaar, zodat bovenbedoelde levering is geschied onder de ontbindende voorwaarde van inroeping van dit recht door verkoper.

(…)

Voorts is in de akte van teruglevering t.a.v. de wijze waarop aan de voorwaarde is voldaan bepaald:

De comparanten verklaren dat verkrijger tijdig gebruik heeft gemaakt van het vermelde recht van wederinkoop, zodat mitsdien tijdig de in de overeenkomst inzake recht van wederinkoop omschreven ontbindende voorwaarden zijn ingeroepen, op grond waarvan vervreemder verplicht is het verkochte aan verkrijger in eigendom terug te leveren.

(…)”

In reactie op de beantwoording door belanghebbende heeft de Inspecteur bij brief van 1 februari 2010 een aanvullend verzoek om informatie verstuurd. Daarin is onder meer het navolgende opgenomen:

“(…)

Uit de door u verstrekte informatie maak ik op dat de heer [I] op grond van de tekst in de akte kan bepalen of en wanneer (binnen een termijn van 5 jaar) de onroerende zaak teruggeleverd moet gaan worden. Hier is geen sprake van een toekomstige onzekere gebeurtenis (hij kan het zelf bepalen) of van ontbinding wegens niet-nakoming van een verbintenis. De heer [I] oefent een nieuw wilsrecht uit. Dit valt niet onder de reikwijdte van artikel 19 en artikel 15 lid 1 letter r WBR.

(…)”

2.16

Bij brief van 5 februari 2010 heeft belanghebbende gereageerd op deze brief van de Inspecteur. In zijn reactie schrijft belanghebbende, voor zover van belang, het volgende:

“(…)

Het recht van wederinkoop is derhalve feitelijk de ontbindende voorwaarde.

De wetgever van 1992 is derhalve tot de conclusie gekomen dat de wederinkoop aan partijen dient te worden overgelaten. Partijen hebben dat gedaan bij een onderhandse akte recht van wederinkoop en aan de overeenkomst de volgende inhoud gegeven:

- dat verkoper zich het recht van wederinkoop heeft voorbehouden voor de tijd van vijf jaar, zodat bovenbedoelde levering is geschied onder de ontbindende voorwaarde van inroeping van dit recht door verkoper.

- dat verkoper derhalve tot vijf jaar na heden de bevoegdheid heeft de koopovereenkomst te ontbinden onder restitutie van de betaalde koopprijs en gemaakte kosten als hierna omschreven, waardoor op de voet van artikel 3:84 Burgerlijk Wetboek het verkochte van rechtswege, doch zonder terugwerkende kracht, terugkeert bij verkoper.

In de akte van teruglevering hebben partijen het volgende verklaard:

De comparanten verklaren dat verkrijger tijdig gebruik heeft gemaakt van het vermelde recht van wederinkoop, zodat mitsdien tijdig de in de overeenkomst inzake recht van wederinkoop omschreven ontbindende voorwaarden zijn ingeroepen, op grond waarvan vervreemder verplicht is het verkochte aan verkrijger in eigendom terug te leveren.

Hieruit blijkt dat door het inroepen van het recht van wederinkoop de ontbindende voorwaarde in vervulling is gegaan.

(…)

Ik verzoek u vriendelijk, mede in verband met de opgelopen aanzienlijke vertraging en het grote belang voor cliënt, te bevorderen dat tot spoedige teruggave van overdrachtsbelasting wordt besloten en overgegaan.

(…)”

2.17

Naar aanleiding van het verzoek om teruggaaf heeft de Inspecteur voorts telefonisch contact opgenomen met [A] BV, in de persoon van [G] . Over dit telefoongesprek heeft [G] tijdens een getuigenverhoor ter zitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 november 2016 in de zaak [I] het volgende verklaard:

“Het telefoongesprek met de Belastindienst dat vooraf ging aan de teruggave duurde ongeveer 3 minuten. Het gesprek was kort en krachtig.

Notaris [X] belde hem op met de mededeling dat goede vorderingen met de Belastingdienst ter zake van de teruggave van de overdrachtsbelasting waren gemaakt. Voorts deelde de notaris hem mee dat de Belastingdienst hem, [G] , zou bellen. [X] zei hem wat hij tegen de Belastingdienst moest verklaren.

Hij vertrouwde erop dat het klopte wat de notaris hem zei.

Hij heeft de Belastingdienst gezegd dat het enige doel van het recht van wederinkoop was te voorkomen dat twee keer overdrachtsbelasting verschuldigd zou worden. Hij heeft daaraan toegevoegd dat [I] zich het recht van wederinkoop wilde voorbehouden.

Op dat moment was dat niet een onwaar antwoord.

(…)

Het is juist dat hij op aangeven van notaris [X] de Belastingdienst heeft gezegd dat [I] de onroerende zaak eventueel wilde terugkopen en dat het doel van de wederinkoop een eenmalige betaling van overdrachtsbelasting was. (…)

Dat de notaris hem aangaf wat hij moest zeggen tegen de Belastingdienst verbaasde hem niet. Hij had niet het gevoel dat het niet goed zat. Hij had het besef niet.

Hij leest akten diagonaal. Hij leverde voor een bouwproject maatwerk. Dat legde hij dan uit aan de notaris. Hij heeft in dit geval helemaal niet naar de akten gekeken. In het verleden keek hij naar valkuilen. Het was steeds ingewikkeld. Hij vertrouwde erop dat het een en ander goed in de akten werd vastgelegd. De constructie van wederinkoop is niet door notaris [X] uitgelegd. Naar [X] hem voorhield was dit een constructie uit de hogere school van het notariaat. Hij vond het niet vreemd dat er drie aktes werden opgemaakt. (…)”

2.18

De Inspecteur heeft een ongedateerde handgeschreven notitie gemaakt over het telefoongesprek met [G] . In deze notitie staat het volgende vermeld:

“ [I] heeft bedrijfsbeëindiging

als achter de hand houden.

(…)

Mag pand houden

Heer [I] wil de vrijheid houden”

2.19

Belanghebbende heeft over het telefoongesprek tussen [G] en de Inspecteur tijdens de zitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 november 2016 in de zaken [I] en [A] BV als getuige als volgt verklaard:

“(…)

Nadat het verzoek om teruggave was gedaan, heeft hij [G] gezegd dat hij een telefoontje van de Belastingdienst kon verwachten. Hij heeft [G] niet gezegd wat hij de Belastingdienst moest antwoorden.

(…)

Hij heeft [G] niet per telefoon geïnstrueerd wat hij in een telefoongesprek moest zeggen tegen mevrouw [N] van de Belastingdienst. Het is in zijn herinnering niet juist dat hij tegen [G] zou hebben gezegd dat hij moest zeggen dat met hetgeen in de aktes is vastgelegd besparing van overdrachtsbelasting werd beoogd en dat [I] van begin af aan bereid was de onroerende zaak terug te kopen.

(…)”

2.20

De Inspecteur heeft bij beschikking van 26 mei 2010 de teruggaaf van € 72.000 verleend. Het bedrag is door de Inspecteur op 6 juli 2010 uitbetaald aan het notariskantoor van belanghebbende, waarna deze het bedrag minus de notariskosten op 8 juli 2010 heeft overgemaakt naar een bankrekening van [A] BV.

2.21

Op 31 oktober 2012 is een derdenonderzoek gestart bij [K] . In het kader van dat derdenonderzoek heeft op 6 november 2012 een gesprek plaatsgevonden tussen [I] , diens echtgenote en de Inspecteur. Van dit gesprek is een verslag opgemaakt. In dit verslag is onder meer het volgende opgenomen:

“8. Waarom is overgegaan tot een overeenkomst met recht van wederinkoop? Is deze overeenkomst nog voorhanden?

Heer [I] moest hierop het antwoord schuldig blijven. Hij was in ieder geval niet van plan om het onroerend goed terug te kopen. Mogelijk heeft dit verband gehouden met de voorwaarde (zie akte) dat de gemeente had bedongen om als eerst mogelijke koper op te treden, wanneer het onroerend goed gesplitst verkocht zou worden door de eigenaar.

(…)”

2.22

Op 21 november 2012 is een deelonderzoek ingesteld bij [A] BV. Bij brief van 6 december 2012 zijn de bevindingen van dit onderzoek aan [A] BV meegedeeld. In deze brief is vermeld, voor zover van belang:

“(…)

Op de dag van de eigendomsoverdracht, 31 maart 2009, is op initiatief van de heer [G] het onroerend goed eerst door [A] BV weer teruggeleverd aan de heer [I] voor € 1.200.000, die op zijn beurt op dezelfde dag weer doorleverde aan Stichting [K] voor € 1.500.000.

(…).

Gesprek 21 november 2012

Tijdens ons gesprek op 21 november j.l. vertelde de heer [G] , dat, in samenspraak met notaris [X] , voor deze vorm van levering was gekozen. Dit zou de heer [G] meer tijd geven om het onroerend goed samen met de aannemingsovereenkomst door te leveren aan een koper. Als [G] teruggave had willen bedingen van de overdrachtsbelasting over € 1.200.000 op grond van artikel 13, lid 1 WBR, dan zou doorlevering moeten plaatsvinden binnen een half jaar ná 5 november 2007. Het zag er op het moment van levering van het onroerend goed door [I] aan [A] BV niet naar uit, dat dit binnen een half jaar zou gaan lukken. De heer [G] (lees: zijn BV) zou de overdrachtsbelasting van € 72.000 als een extra kostenpost voor zijn rekening krijgen, wanneer hij geen gebruik zou maken van de bovengenoemde constructie. Nu zou bij teruglevering aan de heer [I] een verzoek tot teruggave van betaalde belasting kunnen worden gedaan. De heer [G] verklaarde, dat hij heeft gehandeld op advies van notaris [X] uit [J] .

Verzoek om teruggave artikel 19, lid 1, letter a WBR

Notaris mr. [X] heeft namens [A] BV een verzoek ingediend om teruggave van de betaalde overdrachtsbelasting van € 72.000. Dit verzoek is ingediend vanwege het feit, dat er binnen de daarvoor gestelde tijd een teruglevering had plaatsgevonden van het onroerend goed onder gebruikmaking van het recht van wederinkoop. Bij dit verzoek zijn bladzijden 1 en 2 van de overeenkomst recht van wederinkoop overgelegd. Het deel “aanvulling recht van wederinkoop” is hierbij niet overgelegd.

De Belastingdienst heeft op 26 mei 2010 een beschikking afgegeven. (…) In deze beschikking wordt medegedeeld, dat er een teruggave van overdrachtsbelasting zal worden verleend van € 72.000 (…).

Gelet op het feit, dat de beslissing op het verzoek om teruggave is genomen op basis van onvolledig verstrekte informatie, is deze beslissing thans heroverwogen. Indien de volledige overeenkomst van wederinkoop inclusief het deel “aanvulling recht van wederinkoop” overgelegd was geweest zou het verzoek om teruggave zijn afgewezen.”

2.23

Met dagtekening 2 december 2013 heeft de Inspecteur aan [A] BV een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd van € 72.000 en een vergrijpboete van € 36.000. De boete is bij uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 maart 2017 (ECLI:NL:GHARL:2017:2098) verminderd tot € 15.000. In deze procedure was tussen partijen niet meer in geschil dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd.

2.24

In overweging 4.15 van deze uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is het volgende overwogen:

“4.15 Op de Inspecteur rust de last feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken, die leiden tot de conclusie dat er sprake is van voorwaardelijk opzet van belanghebbende [toevoeging Hof: belanghebbende in deze zaak is [A] BV]. De Inspecteur is in die bewijslast geslaagd. Hierbij heeft het Hof het volgende in aanmerking genomen. Belanghebbende kan gelet op haar activiteiten als aannemer niet als een leek op het gebied van de overdrachtsbelasting worden beschouwd, hetgeen reeds blijkt uit het feit dat zij de notaris heeft benaderd met de vraag of het tweemaal heffen van overdrachtsbelasting – veroorzaakt door de zesmaandstermijn van artikel 13 van de Wet BRV – kan worden voorkomen, opdat geen overdrachtsbelasting voor haar rekening zou komen. Verder acht het Hof aannemelijk dat de in 2.5 vermelde akte “aanvulling recht van wederinkoop” alleen op instigatie van belanghebbende tot stand kan zijn gekomen omdat zij hierdoor niet gedurende vijf jaren afhankelijk van [I] hoefde te zijn (zie 2.5) en zij vrijelijk de onroerende zaken kon verkopen. Ook heeft het Hof meegewogen dat belanghebbende naar aanleiding van het in 2.9 vermelde verzoek om teruggaaf in een telefoongesprek met de Inspecteur heeft gezegd – naar belanghebbende stelt op instigatie van de notaris – dat [I] het recht wilde voorbehouden om de onrorende zaken terug te kopen, hetgeen wordt bevestigd door de in 2.10 vermelde telefoonnotitie, en dit terwijl belanghebbende wist dat [I] de onroerende zaken niet wilde terugkopen. Dat belanghebbende op het moment van dat telefoongesprek financieel in zwaar weer zat, leidt niet tot een andere weging. Ten slotte merkt het Hof nog op dat de onroerende zaken reeds in 2008 waren verkocht aan [K] (zie 2.6), ruim vóórdat de onroerende zaken werden teruggeleverd aan [I] (zie 2.7), waardoor de teruglevering aan [I] , behoudens een fiscaal doel, geen enkel doel diende.”

2.25

Nadat belanghebbende bij brieven van 1 juli 2013 en 13 juni 2014 is geïnformeerd over de mogelijkheid dat hem een boete kan worden opgelegd, heeft de Inspecteur bij brief van 29 april 2015 belanghebbende een kennisgeving vergrijpboete gestuurd wegens het medeplegen van het opzettelijk niet voldoen van de door [A] BV wettelijk verschuldigde overdrachtsbelasting. Voor het opleggen van deze boete heeft de Inspecteur toestemming verkregen van de segmentsdirecteur van de Belastingdienst en het Directoraat-generaal Belastingdienst.

2.26

De Inspecteur heeft bij beschikking van 3 juli 2015 aan belanghebbende een vergrijpboete van € 72.000 opgelegd wegens het medeplegen van het opzettelijk niet voldoen van de door [A] BV wettelijk verschuldigde overdrachtsbelasting.

2.27

De Rechtbank heeft in haar uitspraak van 24 april 2017 het beroep van belanghebbende tegen de boetebeschikking gegrond verklaard en de boetebeschikking verminderd tot € 30.600.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de boete terecht en tot een juist bedrag aan belanghebbende is opgelegd.

3.2.

Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert in hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en van de boetebeschikking.

3.4.

De Inspecteur concludeert in hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing