Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-09-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:8162, 17/00910
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-09-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:8162, 17/00910
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 4 september 2018
- Datum publicatie
- 14 september 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2018:8162
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2014:4458, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 17/00910
Inhoudsindicatie
Afvalstoffenbelasting. Verwijzingsprocedure. Overgangsregeling. Concreet voornemen tot het afvoeren ter verbranding van de brandbare afvalstoffen?
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 17/00910
uitspraakdatum: 4 september 2018
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)
en het incidentele hoger beroep van
[X] NV te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 juni 2014, nummer AWB 13/2723, ECLI:NL:RBZWB:2014:4458, in het geding tussen de Inspecteur en belanghebbende
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft over het tijdvak december 2011 aangifte afvalstoffenbelasting gedaan naar een bedrag van negatief € 846.887.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende bij beschikking over het tijdvak december 2011 teruggaaf van afvalstoffenbelasting verleend van € 846.887.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, belanghebbende teruggaaf van afvalstoffenbelasting ten bedrage van € 6.963.648 verleend, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.460 en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het griffierecht van € 318 vergoedt.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende en de Inspecteur hebben ieder een verweerschrift ingediend.
Het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent de proceskosten en het griffierecht, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, het door belanghebbende bij de aangifte gedane verzoek om teruggaaf niet-ontvankelijk verklaard en de beschikking in die zin gewijzigd, en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep ten bedrage van € 1.225 (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 19 november 2015, nr. 14/00692, ECLI:NL:GHSHE:2015:4616).
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 8 september 2017, nr. 15/05939, ECLI:NL:HR:2017:2262) (hierna: het verwijzingsarrest) het beroep in cassatie van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch vernietigd, behoudens de beslissing omtrent de proceskosten, en het geding verwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het verwijzingsarrest.
Het Hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld een schriftelijke conclusie na verwijzing in te dienen. Zowel de Inspecteur als belanghebbende hebben daarvan gebruik gemaakt en een conclusie na verwijzing ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende exploiteert onder meer een stortplaats genaamd “ [A] ” (hierna: de inrichting). Sinds 1995 is dit een inrichting waar afvalstoffen worden verwijderd in de zin van de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: Wbm). Belanghebbende is als houder van de inrichting belastingplichtig over de aan haar ter verwijdering afgegeven afvalstoffen en heeft steeds afvalstoffenbelasting voldaan zowel over aan de inrichting afgegeven brandbaar als niet brandbaar afval. Belanghebbende deed maandelijks aangifte.
In – onder meer – de jaren 2007 en 2008 was in Nederland een stortverbod voor brandbaar afval van kracht. Omdat er destijds een tekort aan verbrandingscapaciteit bestond heeft belanghebbende, met ontheffing van het stortverbod, in die jaren 2007-2008 totaal 184.549 ton brandbare afvalstoffen voor langere tijd in een afgescheiden deel binnen de inrichting opgeslagen. Eind 2006 is daartoe binnen de inrichting een afgezonderd, specifiek hiervoor bedoeld depot aangelegd. Die opslag vond op zodanige wijze plaats dat de hier bedoelde brandbare afvalstoffen konden worden afgegraven om die later van de inrichting af te voeren. Belanghebbende heeft deze brandbare afvalstoffen in haar administratie opgenomen als “terugneembaar gestort afval” (hierna: TGA).
In 2007 heeft belanghebbende in haar inrichting een proef uitgevoerd om te onderzoeken of afval uit voorgaande jaren ook feitelijk geschikt gemaakt kon worden voor verbranding. Op basis van die proef is belanghebbende gestart met het opslaan van de brandbare afvalstoffen op de onder 2.2 vermelde wijze. Vervolgens is begin 2010 opnieuw een proef uitgevoerd waarbij is onderzocht of deze aldus opgeslagen brandbare afvalstoffen geschikt waren voor verbranding in de verbrandingsinstallatie, hetgeen door de uitkomst van de proef werd bevestigd. Op 26 april 2010 heeft de Provincie Noord-Brabant op aanvraag van belanghebbende een vergunning verleend voor het afgraven van de brandbare afvalstoffen.
Belanghebbende heeft een protocol, genaamd ‘Protocol afgraven brandbaar afval Wbm [B] ’, opgesteld voor het afgraven en afvoeren naar een afvalverbrandingsinrichting van de in 2008 op de stortplaats [A] opgeslagen brandbare afvalstoffen (hierna: het protocol). Zij heeft de Inspecteur bij brief van 27 januari 2010, waarbij het protocol is gevoegd, schriftelijk in kennis gesteld van haar voornemen deze brandbare afvalstoffen af te graven en af te voeren ter verbranding. Daarbij heeft zij de Inspecteur verzocht te bevestigen dat de in het protocol beschreven handelwijze voldoende waarborgen biedt voor toepassing van de belastingvermindering als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de Wbm. Over de hoeveelheid TGA is in het dossier een overzicht opgenomen waarin onder meer wordt vermeld:
Voorraad TGA (ton)
“In 2007 gestort TGA 121.095
In 2008 gestort TGA 63.454
184.549”
De Inspecteur heeft de gevraagde bevestiging bij brief van 9 juni 2010 gegeven. Bij brief van 14 februari 2011 heeft belanghebbende eenzelfde verzoek gedaan voor de in 2007 opgeslagen brandbare afvalstoffen. In de brief wordt onder meer vermeld:
“In het door u goedgekeurde protocol wordt gesproken over afval dat in 2008 op de locatie [A] is aangevoerd. Inmiddels is het in 2008 aangevoerde brandbaar afval grotendeels afgegraven. [B] is voornemens om ook eerder gestort brandbaar afval op deze locatie te ontgraven. Het betreft onder andere brandbaar afval dat in 2007 is gestort. Dit afval is in het zelfde stortvak gestort als het in het protocol genoemde afval uit 2008. Graag vernemen wij van u of [B] het in 2007 gestorte afval onder de in het ‘protocol afgraven brandbaar afval Wbm [B] ’ genoemde condities kan afgraven.”
De Inspecteur heeft daarop bij brief van 18 februari 2011 zijn goedkeuring gegeven.
Vanaf eind maart 2010 tot en met 31 december 2011 heeft belanghebbende overeenkomstig de in het protocol beschreven handelwijze in totaal 104.428 ton brandbare afvalstoffen afgegraven en afgevoerd ter verbranding. In haar tot 1 januari 2012 ingediende aangiften paste belanghebbende in verband hiermee de belastingvermindering toe die was voorzien in artikel 27, eerste lid, van de Wbm (zoals dit luidde tot 1 januari 2012). Op 31 december 2011 was nog 80.121 ton van de in het desbetreffende depot opgeslagen, en als TGA geadministreerde, brandbare afvalstoffen in de inrichting aanwezig.
Belanghebbende heeft over het tijdvak december 2011 aangifte afvalstoffenbelasting gedaan naar een bedrag van negatief € 846.887. Deze aangifte is op 1 februari 2012 door de Inspecteur ontvangen. In dit bedrag is begrepen een vermindering als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de Wbm.
De Inspecteur heeft de aangifte aangemerkt als een verzoek om teruggaaf van afvalstoffenbelasting als bedoeld in artikel 89, zevende lid, van de Wbm. Bij voor bezwaar vatbare beschikking van 29 februari 2012 heeft de Inspecteur over het tijdvak december 2011 teruggaaf verleend van het in de aangifte vermelde bedrag van € 846.887 (hierna: de teruggaafbeschikking).
Bij brief van 7 maart 2012 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen ‘de aangifte afvalstoffenbelasting (…) over het tijdvak december 2011’. Belanghebbende heeft daarin, onder verwijzing naar het overgangsrecht dat is opgenomen in artikel XXXVIc, tweede lid, van het Belastingplan 2012, welk overgangsrecht betrekking heeft op de toepassing van artikel 27, eerste lid, van de Wbm, verzocht om verhoging van de onder 2.7 bedoelde vermindering met € 6.963.648 voor na 1 januari 2012 nog af te voeren brandbare afvalstoffen. Dit betreft de per 31 december 2011 nog in het depot resterende 80.121 ton aan brandbare afvalstoffen.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 april 2013 besloten de door belanghebbende gevraagde hogere vermindering niet te verlenen.
3 Geschil
Na verwijzing is uitsluitend nog in geschil of belanghebbende recht heeft op een extra teruggaaf van afvalstoffenbelasting van € 6.963.648, en zo nee, of belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
Belanghebbende concludeert – naar het Hof begrijpt – tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot een extra teruggaaf van afvalstoffenbelasting van € 6.963.648.