Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-01-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:948, 16/01382

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-01-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:948, 16/01382

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
30 januari 2018
Datum publicatie
9 februari 2018
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2018:948
Formele relaties
Zaaknummer
16/01382

Inhoudsindicatie

OB. Tarief. Alcoholhoudende drank bij lunches en diners.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 16/01382

uitspraakdatum: 30 januari 2018

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

Fiscale eenheid [X] B.V. en [Y] B.V. c.s. te [Z] (hierna: belanghebbende),

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 6 oktober 2016, nummer AWB 15/4015, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst / kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft over het tijdvak 1 oktober 2014 tot en met 31 oktober 2014 op aangifte een bedrag van € 5.751 aan omzetbelasting teruggevraagd. De Inspecteur heeft conform de aangifte beschikt.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking en heeft verzocht om een aanvullende teruggaaf omzetbelasting van € 8.224.

1.3.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 september 2015 het bezwaar afgewezen.

1.4.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen. De rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 6 oktober 2016 het beroep ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft op 16 november 2016 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.6.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2017. Namens belanghebbende is verschenen haar gemachtigde mr. [A] . Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. [B] en mr. [C] .

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende vormt een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. Een tot de fiscale eenheid behorende entiteit exploiteert een horecagelegenheid in [Z] , waar onder meer lunches, diners en borrels worden geserveerd. Bij de lunch en bij het diner kan de klant kiezen uit verschillende gerechten die vermeld staan op de menukaart. Er is tevens een aparte wijn- en drankenkaart.

2.2.

In de onder 1.1. genoemde aangifte over de maand oktober 2014 heeft belanghebbende onder de post 1a: ‘leveringen/diensten belast met hoog tarief’, een bedrag van € 56.414 aangegeven, met een bijbehorend bedrag aan verschuldigde omzetbelasting van € 11.847. Daarnaast heeft belanghebbende onder de post 1b: ‘leveringen/diensten belast met laag tarief’ een bedrag van € 94.900 aangegeven, met een bijbehorend bedrag aan verschuldigde omzetbelasting van € 5.694. Na aftrek van € 17.541 voorbelasting en € 23.292 kleine ondernemersregeling, verzocht belanghebbende om teruggaaf van € 5.751.

2.3.

De Inspecteur heeft de verzochte teruggaaf bij beschikking verleend. Nadien heeft belanghebbende om een aanvullende teruggaaf van € 8.224 verzocht omdat zij de omzet die is behaald met alcoholhoudende drank die is geserveerd bij de borrels, lunches en diners ten onrechte onder post 1a (belast met 21 percent) had aangegeven. Belanghebbende meent dat dit onder post 1b had gemoeten (belast met 6 percent). Belanghebbende heeft zich in de bezwaarfase nader op het standpunt gesteld dat de alcoholhoudende drank geserveerd tijdens de borrels wel naar het algemene tarief van 21 percent belast is en dat de teruggaaf € 4.194 dient te bedragen.

2.4.

De Inspecteur heeft de aanvullende teruggaaf afgewezen.

2.5.

De Rechtbank heeft de Inspecteur in het gelijk gesteld.

3 Geschil

3.1.

In hoger beroep is in geschil of de alcoholhoudende drank die bij lunches en diners wordt gebruikt, belast is naar het verlaagde tarief van 6 percent omzetbelasting (standpunt belanghebbende) of naar het algemene tarief van 21 percent (standpunt Inspecteur).

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur op het bezwaar en tot teruggaaf van een bedrag van € 4.194. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende bevestigd geen aanleiding meer te zien om de zaak aan te houden in verband met de prejudiciële vraag die de Hoge Raad op 12 augustus 2016, ECLI:NL:HR:2016:1866, heeft gesteld aan het Hof van Justitie, aangezien die vraag een andere situatie betreft niet zijnde de situatie waarin Richtlijn 2006/112/EG niet uitdrukkelijk de toepassing van verschillende omzetbelastingtarieven op onderdelen van één dienst mogelijk maakt.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing