Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-12-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:10476, 18/00938 en 18/00946
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-12-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:10476, 18/00938 en 18/00946
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 3 december 2019
- Datum publicatie
- 13 december 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2019:10476
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOVE:2018:3095, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1470
- Zaaknummer
- 18/00938 en 18/00946
Inhoudsindicatie
Havengeld. Belastbaar feit. Belastingplicht. Hoogte aanslag.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers 18/00938 en 18/00946
uitspraakdatum:
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
en het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van het Gemeentelijk belastingkantoor Twente (hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 27 augustus 2018, nummer AWB 18/412, ECLI:NL:RBOVE:2018:3095, in het geding tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar inzake hierna vermelde aanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft belanghebbende een aanslag havengeld met nummer [00000] ten bedrage van € 7.439,22 opgelegd over het jaar 2017.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd ten aanzien van aanslagnummer [00000] en de aanslag verminderd naar een aanslag van € 5.091,57.
Belanghebbende en de heffingsambtenaar hebben hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2019. Daar zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende [A] en [B] en namens de heffingsambtenaar mr. [C] en [D] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende exploiteert een inlandterminal in [Z] , waar goederen worden overgeslagen voor verder vervoer naar het achterland. De terminal is gevestigd aan de kade van het [E] . De schepen van belanghebbende maken gebruik van het gemeentelijke vaarwater en van de gemeentelijke haven. Het gemeentelijk vaarwater is in eigendom bij verschillende partijen. De middenstrook is eigendom van de Staat en de zijstroken zijn eigendom van de gemeente Hengelo. Belanghebbende is eigenaar van de kade bij haar terminal.
Belanghebbende heeft de kade aan het [E] waar haar schepen aanmeren zelf aangelegd. Zij maakt kosten voor het onderhoud van die kade en voor de beschoeiing die zich in het gemeentelijk vaarwater bevindt.
De aanslag is opgelegd wegens het gebruik van het gemeentelijk vaarwater in 2017 door het binnenvaartschip “ [F] ”. De aanslag is berekend naar een waterverplaatsing van 2.234 m3 bij een diepgang van 2.80 meter met een tarief van € 3,33 per jaar voor schepen met een bronzen green award. De berekening van de waterverplaatsing is ontleend aan de meetbrief van de [F] .
De [F] is een bovenmaats schip dat met een ontheffing van Rijkswaterstaat op de [E] mag varen. Deze vergunning beperkt de diepgang van de [F] op de Twentekanalen tot 2,20 meter.
De gemeenteraad van de gemeente Hengelo heeft op 9 december 2016 de Verordening op de heffing en invordering van haven- kade en opslaggelden 2017 van de gemeente Hengelode (hierna: de Verordening Havengelden) vastgesteld. In de Verordening Havengelden wordt voor de definitie van gemeentelijk vaarwater verwezen naar de Havenverordening 2015 (hierna: de Havenverordening) van de gemeente Hengelo. Bij de Havenverordening hoort een kaart die niet is gepubliceerd.
3 Geschil
In geschil zijn de volgende vragen:
I. Is de Verordening Havengelden onverbindend, omdat een adequate omschrijving van het toepassingsgebied van die verordening ontbreekt?
II. Is belanghebbende havengeld verschuldigd nu zij kosten maakt voor het deel van de kade dat zich in het gemeentelijk vaarwater bevindt?
III. Is de aanslag naar het juiste bedrag berekend?
Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag bevestigend en de tweede en derde vraag ontkennend moeten worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Belanghebbende concludeert in haar hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de aanslag en tot ongegrond verklaring van het hoger beroep van de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar concludeert in zijn hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar en tot ongegrond verklaring van het hoger beroep van belanghebbende.