Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-01-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:419, 17/01121 t/m 17/01124
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-01-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:419, 17/01121 t/m 17/01124
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 22 januari 2019
- Datum publicatie
- 1 februari 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2019:419
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:67
- Zaaknummer
- 17/01121 t/m 17/01124
Inhoudsindicatie
Herzieningsverzoek. Tijdigheid ingediend verzoek om herziening. Objectieve feiten en omstandigheden.
Uitspraak
Locatie Arnhem
nummers 17/01121 tot en met 17/01124
uitspraakdatum: 22 januari 2019
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het verzoek van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
om herziening als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van de uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer van dit Hof van 3 december 2013, nummers 13/00209, 13/00210, 13/00211 en 13/00212, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het verzoek
Aan belanghebbende zijn navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over de jaren 2004 tot en met 2007 opgelegd. Bij beschikkingen is heffingsrente berekend en zijn vergrijpboeten opgelegd.
Belanghebbende heeft tegen deze navorderingsaanslagen en beschikkingen bezwaar, beroep en hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft op 3 december 2013, nummers 13/00209, 13/00210, 13/00211 en 13/00212, ECLI:NL:GHARL:2013:9200 (hierna: de uitspraak van 3 december 2013) uitspraak gedaan. Belanghebbende heeft hiertegen beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 21 november 2014, nummer 14/00243, ECLI:NL:HR:2014:3342 het beroep in cassatie met toepassing van artikel 81 RO ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft de Hoge Raad verzocht om herziening van zijn arrest. De Hoge Raad heeft dit verzoek in het arrest van 19 februari 2016, nr. 15/05079, ECLI:NL:HR:2016:281 met toepassing van artikel 80a RO niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft het Hof verzocht om herziening van de uitspraak van 3 december 2013.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2018 te Arnhem.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Feiten
Belanghebbende exploiteert samen met zijn echtgenote, [A] , in de vorm van een vennootschap onder firma een Vietnamees specialiteitenrestaurant te [Z] onder de naam [B] (hierna: de vof). Belanghebbende en zijn echtgenote (hierna tezamen: de vennoten) zijn ieder gerechtigd tot 50% van de winst van de vof.
Op 18 mei 2009 heeft de Inspecteur een boekenonderzoek ingesteld bij de vof. Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV van de vennoten voor de jaren 2004 tot en met 2008. Op 11 juni 2009 heeft de Inspecteur zogenoemde images (kopieën) gemaakt van de harde schijven van de computers van de vof waarop het kassasysteem was opgeslagen (hierna: de images). Van het onderzoek van de images is een EDP-rapport gemaakt dat aan belanghebbende is verstrekt in de procedure over de navorderingsaanslagen IB/PVV 2004 tot en met 2007.
Op basis van de constateringen tijdens het boekenonderzoek heeft de Inspecteur navorderingsaanslagen IB/PVV met vergrijpboeten opgelegd over de jaren 2004 tot en met 2008. Nadat de Inspecteur uitspraak op bezwaar tegen de navorderingsaanslagen over de jaren 2004 tot en met 2007 heeft gedaan, heeft belanghebbende daartegen beroep ingesteld. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard voor zover het ziet op de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente. De Rechtbank heeft het beroep tegen de boetebeschikkingen gegrond verklaard en de boeten verminderd. Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep en de Inspecteur incidenteel hoger beroep ingesteld.
In de uitspraak van 3 december 2013 heeft het Hof het hoger beroep ongegrond verklaard voor zover het ziet op de navorderingsaanslagen, de beschikkingen heffingsrente en de boetebeschikking voor het jaar 2006. Het Hof heeft het hoger beroep tegen de boetebeschikkingen voor de jaren 2004, 2005 en 2007 gegrond verklaard en de boeten verder verminderd.
Op het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep in cassatie heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard.
Tegen de uitspraak op bezwaar tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank. Op verzoek van de Rechtbank heeft de Inspecteur op 27 mei 2015 twee USB-sticks aan de Rechtbank verzonden met daarop de images. De Rechtbank heeft deze doorgezonden aan belanghebbende.
Belanghebbende heeft de images laten onderzoeken door [C] (hierna: [C] ). Deze heeft op 13 oktober 2015 in een brief verslag gedaan van zijn analyse van de omzetgegevens die in het kassasysteem zijn vastgelegd voor het controlejaar 2008.
De Rechtbank heeft op 1 december 2015, nummer AWB 14/562, ECLI:NL:RBGEL:2015:7468, het beroep tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 ongegrond verklaard. Op het daartegen ingestelde hoger beroep heeft het Hof in zijn uitspraak van 18 juli 2017, nummer 16/00058, ECLI:NL:GHARL:2017:6120 (hierna: de uitspraak van 18 juli 2017) het hoger beroep gegrond verklaard en de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 verminderd.
Belanghebbende heeft het Hof op 2 november 2017 verzocht om herziening van de uitspraak van 3 december 2013.
3 Beoordeling van het verzoek
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Uit de tekst van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb volgt dat een verzoek om herziening alleen dan kan slagen indien gelijktijdig aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Onder feiten en omstandigheden zoals in dat artikel bedoeld, kunnen alleen die feiten en omstandigheden worden begrepen die objectief bestonden voordat de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd onherroepelijk is geworden.
Ontvankelijkheid
Van degene die om herziening verzoekt mag worden verlangd dat hij niet onredelijk lang wacht met de indiening van dat verzoek. Een onredelijk laat ingediend herzieningsverzoek dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Een verzoek om herziening wordt als regel als onredelijk laat aangemerkt, indien het verzoek is ingediend meer dan een jaar nadat de indiener bekend is geworden met de daarin gestelde nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb dan wel, indien geen nova zijn gesteld, na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht.
De hiervoor geformuleerde regel omtrent de tijdigheid geldt niet voor het indienen van een verzoek om herziening van een uitspraak over een bestuurlijke boete. Een dergelijk verzoek is niet aan deze termijn gebonden.
Het verzoek om herziening van de uitspraak voor zover deze ziet op de bestuurlijke boeten is derhalve ontvankelijk.
Voor de beoordeling of belanghebbende niet onredelijk lang heeft gewacht met het verzoek om herziening van de uitspraak voor zover deze niet op de boeten ziet, is van belang wanneer het novum aan belanghebbende bekend geworden is.
Belanghebbende stelt dat het novum wordt gevormd door de images en de beoordeling daarvan door [C] . De brief van [C] met de beoordeling draagt als dagtekening 13 oktober 2015. Belanghebbende heeft op 2 november 2017 verzocht om herziening van de uitspraak. Tussen het moment van bekend worden van het novum en het verzoek om herziening is meer dan een jaar gelegen.
Belanghebbende stelt dat hij heeft gewacht met het indienen van een verzoek om herziening, omdat de gevolgen voor het oordeel van de belastingrechter van de op de images aangetroffen gegevens nog niet bekend waren. Eerst na de uitspraak van het Hof van 18 juli 2017 waren voor het jaar 2008 de gevolgen bekend.
Veronderstellenderwijs uitgaande van de juistheid van de mening van belanghebbende omtrent het novum in dit geval, vormt naar het oordeel van het Hof het wachten op een oordeel van de rechter in een procedure over een later jaar geen reden het verzoek om herziening van een uitspraak die ziet op eerdere jaren, uit te stellen. Het oordeel van de rechter brengt immers geen wijziging in de objectieve feiten of omstandigheden die tot herziening kunnen leiden.
Belanghebbende heeft daarom onredelijk lang gewacht met het indienen van het verzoek om herziening van de uitspraak voor zover deze niet ziet op de boeten, zodat het verzoek in zoverre niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Verzoek tot herziening uitspraak over de bestuurlijke boeten
Belanghebbende beroept zich op de beoordeling door [C] en de uitspraak van 18 juli 2017. Deze beoordeling en die uitspraak zijn echter geen objectieve feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb. Daar komt bij dat die omstandigheden zich eerst hebben voorgedaan na de uitspraak van 3 december 2013, zodat zij ook op grond van artikel 8:119, eerste lid, onder a, van de Awb niet tot een herziening kunnen leiden. Omdat sprake is van drie cumulatieve vereisten moet het verzoek reeds daarom worden afgewezen.
Daar komt – ten overvloede – bij dat de images kopieën zijn van de harde schijven van de computers van de vof. De gegevens op de harde schijven waren belanghebbende vóór de uitspraak bekend of hadden hem redelijkerwijs bekend kunnen zijn. Daarmee is ook niet voldaan aan artikel 8:119, eerste lid, onder b, van de Awb. De omstandigheid dat belanghebbende de gegevens uit het onder 2.2 genoemde EDP-rapport niet kon betwisten omdat op dat moment een harde schijf niet meer leesbaar was en hij – zo stelt belanghebbende – de images van de Inspecteur niet mocht inzien, maakt dit niet anders. Het al dan niet voorhanden zijn van gegevens uit de administratie van belanghebbende komt voor zijn risico. Bovendien heeft belanghebbende een cassatiemiddel aangewend tegen deze gang van zaken, maar dit heeft niet tot vernietiging van de uitspraak van 3 december 2013 geleid noch, nadat belanghebbende een verzoek daartoe had ingediend, tot herziening door de Hoge Raad van zijn ter zake gewezen arrest.
Tot slot merkt het Hof op dat uit de onder 2.8 genoemde uitspraken van de Rechtbank en het Hof in de procedures tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 niet volgt, dat de images tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden als de rechter daarmee in de procedure over de navorderingsaanslagen IB/PVV 2004 tot en met 2007 bekend was geweest. Zowel de Rechtbank als het Hof heeft immers het oordeel voor 2008 niet gebaseerd op de bevindingen van [C] maar op een beoordeling van het door de Inspecteur geleverde bewijs. Daarnaast heeft [C] enkel de gegevens op de images over het jaar 2008 onderzocht en daarvan een beoordeling gegeven, zodat ook om die reden belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gegevens op de images, waren deze bij de rechter in de procedure over de jaren 2004 tot en met 2007 bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. Ook aan artikel 8:119, eerste lid, onder c, van de Awb wordt daarom niet voldaan.
Het Hof zal het verzoek om herziening van de uitspraak over de bestuurlijke boeten afwijzen.
Slotsom
Het Hof wijst het verzoek om herziening van de uitspraak van het Hof van 3 december 2013 voor zover deze ziet op de bestuurlijke boeten af en verklaart het verzoek voor zover het ziet op de andere beslissingen in deze uitspraak niet-ontvankelijk.