Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 08-10-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:8108, 18/00019 en 18/00020
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 08-10-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:8108, 18/00019 en 18/00020
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 8 oktober 2019
- Datum publicatie
- 18 oktober 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2019:8108
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2017:6202, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 18/00019 en 18/00020
Inhoudsindicatie
Informatiebeschikkingen. Informatieverplichting art. 47 AWR.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers 18/00019 en 18/00020
uitspraakdatum: 8 oktober 2019
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 december 2017, nummers AWB 16/3239 en 16/3240, ECLI:NL:RBGEL:2017:6202, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amsterdam (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
De Inspecteur heeft ten name van belanghebbende voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen van het jaar 2009 twee informatiebeschikkingen vastgesteld met betrekking tot respectievelijk de vaststelling van de verkrijgingsprijs van aanmerkelijkbelangaandelen en het gebruikelijk loon (hierna: de informatiebeschikkingen).
De Inspecteur heeft bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar met dagtekening 19 april 2016 de bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en belanghebbende in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na de dag van de verzending van haar uitspraak de door de Inspecteur verzochte informatie alsnog te verstrekken.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Voor de zitting hebben partijen nadere stukken ingediend.
Naar aanleiding van verzoeken van partijen heeft het Hof [A] ( [A] ) en [B] ( [B] ) als getuige opgeroepen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2018. Daarbij zijn [A] en [B] als getuige gehoord.
Op 4 december 2018 heeft het Hof een tussenuitspraak (artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht; hierna Awb) gedaan (ECLI:NL:GHARL:2018:10442). Aan deze tussenuitspraak is het proces-verbaal gehecht dat van de zitting is opgemaakt.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar met dagtekening 8 april 2019 de bezwaren ongegrond verklaard. De Inspecteur heeft deze uitspraken met de daartoe behorende bijlagen naar het Hof gestuurd.
Belanghebbende heeft bij brief van 14 mei 2019 een verzoek ingediend om uitstel van de zitting. Het Hof heeft dit verzoek afgewezen.
Bij brieven van 17 en 29 mei 2019 heeft belanghebbende nadere stukken ingediend.
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende was tot en met 31 december 2007 in loondienst bij [C] B.V. (hierna: [C] ), een handelshuis in [D] dat handelt in opties, aandelen en futures.
Op 12 december 2007 is naar Antilliaans recht een Stichting Particulier Fonds genaamd [E] (hierna: de [E] ) opgericht. De [E] heeft op dezelfde datum [F] N.V. (hierna: de NV), een naamloze vennootschap naar Antilliaans recht, opgericht. De formele bestuurder van de [E] en de NV was [G] N.V.
Blijkens de notulen van een op 17 december 2007 gehouden vennotenvergadering van de vennootschappen onder firma [C] v.o.f., [H] v.o.f. en [I] v.o.f. (hierna: de v.o.f.’s) is belanghebbende voorgedragen als een van de per 1 januari 2008 nieuw tot de v.o.f.’s toe te treden vennoten. Deze toetreding zou door middel van een BV plaatsvinden.
Op 20 december 2007 is [J] B.V. i.o. geregistreerd. Op 25 maart 2008 heeft de NV [J] B.V., een vennootschap naar Nederlands recht (hierna: [J] BV), opgericht. Belanghebbende is bestuurder van laatstgenoemde vennootschap. Blijkens de tot de stukken van het geding behorende vennootschapsovereenkomsten is [J] BV met ingang van 1 januari 2008 als vennoot toegetreden tot de v.o.f.’s en heeft [J] BV daarbij in elk van de v.o.f.’s naast een bedrag aan contanten van € 4.500 de arbeid, kennis en vlijt van belanghebbende, haar directeur, ingebracht.
Blijkens de zogenoemde ‘Declaration of Trust’ van 28 maart 2008 is belanghebbende aangewezen als ‘main beneficiary’ van de [E] .
De aandelen in de NV zijn op 30 december 2009 door de [E] voor € 4.300.000 overgedragen aan belanghebbende. De verschuldigde koopsom is op dezelfde datum omgezet in een lening aan belanghebbende. Het bedrag van de vordering is in 2010 of 2011 – partijen verschillen daarover van mening – geschonken aan belanghebbende. De [E] is op 24 augustus 2011 geliquideerd.
Belanghebbende is per 1 juli 2012 benoemd tot bestuurder van de NV. [K] N.V. (hierna: [K] ) is vanaf medio juli 2012 de wettelijk vertegenwoordiger van de NV op Curaçao.
De Inspecteur heeft belanghebbende of diens (toenmalige) adviseurs diverse malen schriftelijk vragen gesteld naar aanleiding van de ingediende aangifte in de IB/PVV voor het jaar 2008 en verzocht om gegevens en inlichtingen te verstrekken in verband met belanghebbendes betrokkenheid bij de [E] , waaronder de volledige administratie van de [E] . De adviseurs hebben hierop gereageerd.
Op 18 januari 2013 heeft de Belastingdienst/Central Liaison Office namens de Staatssecretaris van Financiën – onder verwijzing naar artikel 37 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk – aan het Ministerie van Financiën-Directie Fiscale Zaken op Curaçao een verzoek om inlichtingen gedaan met betrekking tot de [E] en belanghebbende. Hierop heeft het Ministerie van Financiën, Inspectie der Belastingen van Curaçao derdenonderzoeken ingesteld bij de [E] en de NV. Daarbij is verzocht om inzage in de volledige dossiers. De in het kader van de derdenonderzoeken verkregen informatie is aan de Belastingdienst/Central Liaison Office verstrekt. Deze informatie behoort tot de gedingstukken.
Met dagtekening 24 januari 2014 heeft de Inspecteur ten name van belanghebbende de aanslag IB/PVV 2009 vastgesteld. Ter behoud van rechten zijn diverse correcties aangebracht. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft in de bezwaarfase aan belanghebbende vragen gesteld en verzocht om gegevens en inlichtingen, waaronder de volledige administratie van de [E] en de NV. Namens belanghebbende is daarop gereageerd.
Op 18 mei 2014 heeft de Belastingdienst/Central Liaison Office een nader verzoek gedaan aan het Ministerie van Financiën-Directie Fiscale Zaken op Curaçao. Omdat in de opgevraagde administratie niet meer of andere stukken zaten dan in het kader van het eerste verzoek reeds was overgelegd, heeft op Curaçao een aantal gesprekken plaatsgevonden met de directie en een medewerkster van [G] N.V. Een rapportage en twee gespreksverslagen zijn aan de Belastingdienst/Central Liaison Office verstrekt. Ook deze informatie behoort tot de gedingstukken.
De Inspecteur heeft op grond van artikel 52a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) met dagtekening 23 december 2014 de informatiebeschikkingen genomen. Daarin is onder meer het volgende vermeld:
“2. De gevraagde inlichtingen en documenten
a. a) Het ingevuld formulier waarin de opdracht en volmacht tot oprichting van [E] wordt bewerkt, (…);
b) De volledige ‘compliance documentatie’ zoals genoemd in een door uw cliënt overgelegd stuk genaamd “Trust structuur met [E] en Antilliaanse houdstermaatschappij”. (…);
c) De volledige administratie van de [E] en de door haar gehouden [F] N.V. over de periode vanaf oprichting tot 2012 ter inzage te verstrekken. Met de volledige administratie worden niet alleen de jaarrekeningen, saldibalansen en rekeningkaarten bedoeld maar ook de onderliggende stukken zoals de notulen van de bestuursbesluiten, e-mailverkeer e.d.”.
De Inspecteur heeft een onderzoek ingesteld naar de vestigingsplaats van de [E] . De bevindingen hiervan zijn vastgelegd in een rapport van 16 december 2015. In dit rapport wordt geconcludeerd dat de [E] feitelijk vanuit Nederland werd aangestuurd.
De Inspecteur heeft bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar met dagtekening 19 april 2016 de bezwaren ongegrond verklaard en de informatiebeschikkingen gehandhaafd.
De Rechtbank heeft de daartegen ingediende beroepen ongegrond verklaard en belanghebbende in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na de dag van de verzending van haar uitspraak de door de Inspecteur verzochte informatie alsnog te verstrekken.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In het 10-dagenstuk van 7 november 2018 heeft belanghebbende – voor het eerst – gesteld dat de uitspraken op bezwaar niet zijn gedaan met inachtneming van het bepaalde in artikel 10:3, derde lid, van de Awb, omdat degene die de uitspraken op bezwaar heeft gedaan eveneens was betrokken bij het vaststellen van de informatiebeschikkingen. Bij tussenuitspraak (artikel 8:80a van de Awb) van 4 december 2018 heeft het Hof geoordeeld dat de uitspraken op bezwaar onbevoegd zijn genomen en de Inspecteur met toepassing van artikel 8:51a van de Awb (bestuurlijke lus) in de gelegenheid gesteld het geconstateerde gebrek te herstellen door uitspraken op bezwaar te laten doen door een wel bevoegde functionaris.
De Inspecteur, namens deze een bevoegde functionaris, heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar met dagtekening 8 april 2019 de bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft – via een advocaat – bij [G] N.V. de dossiers van de [E] en de NV opgevraagd. De door belanghebbende ontvangen kopie van deze dossiers heeft belanghebbende als bijlage bij de brief van 17 mei 2019 aan het Hof en de Inspecteur overgelegd. De stukken die zien op de NV bestaan uit een zogenoemd “ [K-gedeelte] ” en een “ [G-gedeelte] ”.
3 Geschil
In geschil is of de Inspecteur de informatiebeschikkingen terecht heeft genomen. Ter zitting van het Hof is vastgesteld dat enkel nog in geschil is of belanghebbende niet heeft voldaan aan de informatieverplichting als bedoeld in artikel 47 van de AWR en, zo ja, of dit gepleegde verzuim van dien aard is dat het zal kunnen leiden tot de zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend, de Inspecteur bevestigend.