Home

Rechtbank Gelderland, 04-12-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:6202, AWB - 16 _ 3239, 16_3240

Rechtbank Gelderland, 04-12-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:6202, AWB - 16 _ 3239, 16_3240

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
4 december 2017
Datum publicatie
5 december 2017
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2017:6202
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 16 _ 3239, 16_3240

Inhoudsindicatie

Verweerder stelt vragen over Stichting Particulier Fonds gevestigd op Curaçao. Eiser voldoet niet aan wettelijke informatieplicht. Geen schending algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Informatiebeschikkingen terecht opgelegd. Verzoek tot horen getuigen afgewezen.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 16/3239 en AWB 16/3240

in de zaken tussen

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] Adv.LL.M),

en

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 23 december 2014 ten name van eiser twee informatie-beschikkingen als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) genomen met betrekking tot de opgelegde aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2009. Deze zien respectievelijk op de vaststelling van een verkrijgingsprijs van aanmerkelijk belangaandelen (procedure met nummer AWB 16/3239) en de vaststelling van een gebruikelijk loon (procedure met nummer AWB 16/3240)

Verweerder heeft op 29 januari 2015 bezwaarschriften tegen deze beschikkingen ontvangen en bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 19 april 2016 de informatiebeschikkingen gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen op 27 mei 2016 beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en door [A] LL.M. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] , mr. [B] , [C] en [D] .

Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.

Overwegingen

Feiten

Ten aanzien van de Stichting [E]

1. Op [2007] is naar Antilliaans recht Stichting [E] (hierna: de [E] ) opgericht. De dagelijkse leiding van de [E] is in handen van [F] N.V.

2. De [E] heeft op dezelfde datum [G] N.V. (hierna: de N.V.) – een naamloze vennootschap naar Antilliaans recht – opgericht.

3. Op [2008] heeft de N.V. [H] B.V., een vennootschap naar Nederlands recht (hierna: [H] B.V.), opgericht. Eiser is bestuurder van laatstgenoemde vennootschap.

4. Blijkens de zogenoemde declaration of trust is eiser op 28 maart 2008 als enige beneficiary van de [E] benoemd.

5. De aandelen in de N.V. zijn op 30 december 2009 door de [E] voor € 4.300.000 overgedragen aan eiser. De verschuldigde koopsom is op dezelfde datum omgezet in een lening aan eiser. Door de onderhandse akte van schenking van 5 januari 2010 is het bedrag van de vordering geschonken aan eiser. De [E] is op [2011] geliquideerd.

6. Door verweerder is onderzoek naar de vestigingsplaats van de [E] gedaan. De bevindingen hiervan zijn vastgelegd in het rapport van 16 december 2015. In dit rapport wordt geconcludeerd dat de [E] feitelijk vanuit Nederland werd aangestuurd.

Ten aanzien van de inlichtingen

7. Verweerder heeft eiser en diens adviseurs diverse malen schriftelijk vragen gesteld over de ingediende aangifte IB/PVV 2009 en verzocht om gegevens en inlichtingen te verstrekken in verband met zijn betrokkenheid bij de [E] .

8. In het kader van een derdenonderzoek heeft verweerder aan [I] B.V. in een brief van 12 december 2012 de vraag gesteld wie de uiteindelijk gerechtigde is in de N.V. In een brief van 9 januari 2013 heeft [I] B.V. geantwoord dat eiser tot en met 2008 de uiteindelijk gerechtigde is in de structuur waarvan [H] B.V. deel uitmaakt en dat eiser vanaf het boekjaar 2009 geen relatie meer van het kantoor is.

9. Op 18 januari 2013 heeft verweerder – onder verwijzing naar artikel 37 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk – aan het Ministerie van Financiën op Curaçao een verzoek om inlichtingen gedaan ten name van eiser en de [E] .

10. Met dagtekening 24 januari 2014 is de aanslag IB/PVV 2009 vastgesteld. Ter behoud van rechten zijn diverse correcties aangebracht.

11. Op 23 december 2014 heeft verweerder de informatiebeschikkingen afgegeven. In deze informatiebeschikkingen heeft verweerder gevraagd naar:

-

het ingevuld formulier waarin de opdracht en volmacht tot oprichting van [E] wordt bewerkt;

-

de volledige ‘compliance documentatie’ zoals genoemd in een door eiser overgelegd stuk genaamd ‘Trust structuur met [E] en Antilliaanse houdstermaatschappij” en

-

de volledige administratie van de [E] en de door haar gehouden [G] N.V. over de periode vanaf oprichting tot 2012 ter inzage te verstrekken. Met de volledige administratie worden niet alleen de jaarrekeningen, saldibalansen en rekeningkaarten bedoeld maar ook de onderliggende stukken zoals de notulen van de bestuursbesluiten, e-mailverkeer e.d.

Geschil

12. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de beide informatiebeschikkingen terecht zijn afgegeven. In dit kader houdt partijen verdeeld of eiser heeft voldaan aan de wettelijke inlichtingenplicht zoals opgenomen in artikel 47 van de AWR en of verweerder ten aanzien van het afgeven van de informatiebeschikkingen heeft gehandeld in overeenstemming met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

13. Eiser is van mening dat hij heeft voldaan aan de op hem rustende wettelijke inlichtingenplicht en beantwoordt de vraag of de informatiebeschikkingen terecht zijn afgegeven ontkennend. Verweerder beantwoordt deze vraag bevestigend.

14. Eiser concludeert tot vernietiging en verweerder tot handhaving van de informatiebeschikkingen.

Beoordeling van het geschil

Ten aanzien van de informatieplicht

15. Op grond van artikel 47, eerste lid, van de AWR is een ieder gehouden desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn. Ingevolge artikel 49, eerste lid, van de AWR dienen de gegevens en inlichtingen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud mondeling, schriftelijk of op andere wijze te worden verstrekt binnen een door de inspecteur te stellen termijn. Artikel 52a van de AWR bepaalt dat de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking kan vaststellen dat niet of niet volledig aan de verplichtingen van artikel 47 van de AWR is voldaan.

16. De rechtbank stelt voorop dat in het onderhavige geval voor de beoordeling van de vraag of de gegeven informatiebeschikkingen rechtmatig zijn, van belang is of eiser heeft voldaan aan de op hem rustende informatieverplichting van artikel 47 van de AWR.

17. Artikel 47 van de AWR geeft verweerder ruime bevoegdheden aan een belastingplichtige informatie te vragen. Het is slechts vereist dat het gevraagde op zichzelf beschouwd van belang kan zijn voor de belastingheffing van de betrokken belastingplichtige (Hoge Raad 8 januari 1986, nr. 23.034, BNB 1986/128). Hierbij is van belang dat het gegevens betreft waarover een belastingplichtige beschikt of waarover hij met redelijkerwijs van hem te verlangen inspanningen kan beschikken (Hoge Raad 25 januari 2002, nr. 36.063, ECLI:NL:HR:2002:AD8475). Voor het bestaan van de verplichting gevraagde gegevens te verstrekken is voldoende dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de gevraagde gegevens voor de belastingheffing van de betrokken belastingplichtige van belang zouden kunnen zijn (HR 18 april 2003, nr. 38122, ECLI:NL:HR:2003:AF7498). Het ligt op de weg van verweerder om de feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat hij zich in redelijkheid op bedoeld standpunt kan stellen.

18. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat de door verweerder gevraagde informatie inderdaad van belang kan zijn voor de belastingheffing van eiser. Hiermee staat het heffingsbelang vast. Eiser stelt zich echter op het standpunt dat de gevraagde informatie niet bestaat zodat hij niet op grond van artikel 47 van de AWR kan worden verplicht deze gegevens te verstrekken.

19. De rechtbank overweegt als volgt. De door verweerder gevraagde informatie betreft stukken die direct betrekking hebben op de oprichting van de [E] en de dagelijkse bedrijfsvoering van de [E] en de N.V. Gelet op de aard van de gevraagde informatie acht de rechtbank het dan ook niet aannemelijk dat deze stukken niet bestaan. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat uit recente onderzoeken naar stichtingen particulier fonds naar voren komt dat deze stukken onderdeel uitmaken van de dossiers. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook voldoende aannemelijk gemaakt dat de gevraagde informatie naar verwachting bestaat.

20. Gelet op het vorenstaande is eiser alsdan de meest gerede partij de gevraagde informatie te verstrekken. Uit de vermelde feiten kan immers worden opgemaakt dan wel afgeleid dat eiser direct betrokken is geweest bij de oprichting en instandhouding van de [E] . De rechtbank acht het aannemelijk dat eiser over de gevraagde gegevens beschikt, kan beschikken dan wel heeft kunnen beschikken. Op eiser rust dus de verplichting om de gevraagde informatie ingevolge artikel 47 van de AWR en met inachtneming van artikel 49 van de AWR te overleggen.

21. De door eiser aangevoerde omstandigheid dat verweerder de gevraagde informatie ook niet heeft verkregen naar aanleiding van het verzoek om inlichtingen aan het Ministerie van Financiën op Curaçao, kan hem niet baten. Het is eiser zelf die verplicht is de gevraagde informatie te verstrekken. De opmerking in het rapport naar aanleiding van het vestigingsplaatsonderzoek van 16 december 2015 dat het compliance dossier erg summier is, alsmede dat er geen service- en ook geen indemnity agreement is kan slechts in die zin worden opgevat dat verweerder bij het opstellen van het rapport niet de beschikking heeft gehad over deze stukken. Hieraan kan niet de conclusie worden verbonden dat verweerder stelt dat deze informatie niet bestaat. Ook deze stelling van eiser wordt verworpen.

Ten aanzien van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur

22. Het doel van verweerder bij de gevraagde informatie is om eiser op een juiste wijze in de belastingheffing te betrekken. Met andere woorden, verweerder wil met de gevraagde informatie een volledig beeld krijgen van alle relevante fiscale feiten en omstandigheden ten aanzien van eiser. Zo lang hierover geen duidelijkheid bestaat, handelt verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet willekeurig en onzorgvuldig door uiteenlopende standpunten in te nemen over de fiscale positie van eiser om op die manier de belastingheffing veilig te stellen.

23. Ook van disproportioneel handelen door verweerder is geen sprake. Zoals hiervoor uiteengezet had verweerder (en heeft hij nog steeds) een gerechtvaardigd belang bij de informatieverzoeken. Niet valt niet in te zien dat de verzoeken disproportioneel zijn.

Ten aanzien van het fair-play beginsel

24. Vooropgesteld dient te worden dat verweerder geen concrete e-mailcorrespondentie tussen eiser en zijn belastingadviseur heeft opgevraagd. Verweerder vraagt slechts om e-mailverkeer dat deel uitmaakt van de administratie van de [E] en de N.V.

25. De rechtbank verwerpt het standpunt van eiser dat hij een informeel verschoningsrecht heeft dat is afgeleid van het informele verschoningsrecht van zijn belastingadviseur. Naar het oordeel van de rechtbank moet de e-mailcorrespondentie die verweerder – als onderdeel van de administratie van de [E] en de N.V. – heeft opgevraagd bij eiser als feitelijke gegevens worden aangemerkt die eiser op grond van artikel 47 van de AWR verplicht is te verstrekken. Een afgeleid informeel verschoningsrecht zoals eiser voorstaat, is niet aan de orde.

Ten aanzien van het bewijsaanbod (horen van getuigen)

26. In een brief van 24 oktober 2017 heeft eiser de rechtbank verzocht vier met naam genoemde getuigen op te roepen. Op deze brief heeft verweerder op 27 oktober 2017 gereageerd met onder meer het verzoek nog twee extra getuigen te horen. De rechtbank heeft beide partijen in een reactie op deze verzoeken gewezen op de in de uitnodiging voor de zitting opgenomen mogelijkheid getuigen mee te brengen of bij aangetekende brief of deurwaardersexploot op te roepen. Beide partijen hebben ter zitting desgevraagd verklaard de getuigen te hebben opgeroepen maar dat aan deze oproepen geen gehoor is gegeven. Stukken die dit bevestigen zijn niet overgelegd. Het verzoek tot het horen van de getuigen is door beide partijen gehandhaafd en de rechtbank is verzocht deze getuigen – kennelijk op grond van artikel 8:63, derde lid, van de Awb – alsnog op te roepen.

27. Omdat het geschil naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam kan worden beoordeeld op basis van de tot het dossier behorende stukken en op basis van hetgeen partijen daaromtrent naar voren hebben gebracht, kan het horen van de getuigen redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De rechtbank wijst deze verzoeken af omdat het haar in het kader van de op haar rustende taak in het onderhavige geval niet zinvol voorkomt getuigen te horen. Zelfs in het geval de getuigen kunnen verklaren dat de gevraagde stukken niet bestaan, is de rechtbank van oordeel dat deze stukken er wel hadden moeten zijn, omdat deze stukken er in vergelijkbare zaken wel waren. Het niet bestaan van de gevraagde stukken dient voor rekening en risico van eiser te komen. In het geval de stukken er wel zijn geweest maar thans niet meer voorhanden zijn is het aan eiser te wijten dat hij zich zelf in een positie heeft gebracht dat hij de stukken niet kan overleggen. Hierbij merkt de rechtbank voorts nog op dat eiser in eerste instantie zelf voor duidelijkheid had kunnen zorgen door ter zitting te verschijnen en de rechtbank uitleg te geven over de gang van zaken. Zoals al eerder overwogen, is eiser als direct betrokkene de meest gerede partij duidelijkheid te verschaffen.

Slotoverwegingen

28. Gelet op vorenstaande heeft verweerder de informatiebeschikkingen terecht afgegeven. De rechtbank laat de informatiebeschikkingen dan ook in stand. Omdat eiser de gevraagde informatie niet heeft verstrekt, heeft hij niet aan de op hem rustende informatieverplichting voldaan. De rechtbank geeft eiser – gelet op het bepaalde in artikel 27e, tweede lid, van de AWR – een termijn van zes weken (te rekenen na de dag van verzending van deze uitspraak) waarbinnen eiser alsnog kan voldoen aan de verplichtingen voortvloeiende uit de informatiebeschikkingen.

29. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

30. De rechtbank vindt geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen ongegrond en

- stelt eiser in de gelegenheid om binnen zes weken na de dag van de verzending van deze uitspraak de door verweerder verzochte informatie alsnog te verstrekken.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.F. Geerling, voorzitter, mr. I. Linssen en mr. A.P. Vaatstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Ruis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 4 december 2017

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.