Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-03-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2787, 18/00769 en 18/00770
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-03-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2787, 18/00769 en 18/00770
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 31 maart 2020
- Datum publicatie
- 7 april 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:2787
- Zaaknummer
- 18/00769 en 18/00770
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Belanghebbende heeft met haar echtgenoot een zorgovereenkomst gesloten. Normale wederzijdse bijstand die van een echtgenoot mag worden verwacht? Kosten aftrekbaar als uitgaven voor extra gezinshulp? Vergoeding voor de zorg is voldaan door middel van verrekening in het kader van gemaakte huwelijke voorwaarden.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers 18/00769 en 18/00770
uitspraakdatum: 31 maart 2020
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 juli 2018, nummers AWB 18/966 en AWB 18/967, in het geding tussen belanghebbende en
de Inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.649. Daarbij is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de IB/PVV opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.087. Daarbij is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
Na daartegen gemaakte bezwaren heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslagen en de beschikkingen belastingrente gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaak betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2019 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord, belanghebbende bijgestaan door haar echtgenoot [C] , alsmede mr. [A] namens de Inspecteur bijgestaan door [B] .
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende, geboren [in] 1960, is in de jaren 2013 en 2014 op huwelijkse voorwaarden getrouwd met [C] (hierna: de echtgenoot).
Belanghebbende is chronisch ziek. Zij heeft verschillende aandoeningen waaronder PTSS en fibromyalgie en is daarnaast aan een rolstoel gebonden. Belanghebbende ontvangt een WAO-AAW-uitkering.
Belanghebbende heeft op basis van een indicatiebesluit van het Centrum indicatiestelling zorg (hierna: CIZ) recht op zorg. Dit heeft voor beide in geschil zijnde jaren geleid tot de toekenning van een persoonsgebonden budget (hierna: PGB) aan belanghebbende.
Belanghebbende heeft op 1 januari 2010 een zorgovereenkomst met haar echtgenoot gesloten. In verband met de verleende zorg heeft de echtgenoot voor zowel 2013 als 2014 telkens één factuur voor belanghebbende opgemaakt met dagtekening van 31 december 2013 respectievelijk 31 december 2014, ten bedrage van:
- voor 2013 : 740 uur á € 26,80 = € 19.832, en
- voor 2014 : 730 uur á € 27,00 = € 19.710; met omschrijving “voor persoonlijke verzorging”.
Belanghebbende heeft de onder 2.4 bedoelde bedragen als volgt bij de periodieke verrekening in het kader van de uitvoering van de door haar met de echtgenoot gemaakte huwelijkse voorwaarden in aanmerking genomen:
Schuld belanghebbende aan echtgenoot op 31 december 2012 € 39.002
Bij: over 2013 verschuldigd aan echtgenoot wegens verrichten van zorg € 21.031
Af: door belanghebbende betaald aandeel van de echtgenoot in de
kosten van de gemeenschappelijke huishouding € 12.163
Schuld belanghebbende aan echtgenoot op 31 december 2013 € 51.165
Bij: over 2014 verschuldigd aan echtgenoot wegens verrichten van zorg
verminderd met AWBZ bijdrage € 15.828
Af: door belanghebbende betaald aandeel van de echtgenoot in de
kosten van de gemeenschappelijke huishouding € 7.062
Schuld belanghebbende aan echtgenoot op 31 december 2014 € 58.227
In het Renseignementen Informatie Systeem van de Belastingdienst is met betrekking tot de aan belanghebbende en de echtgenoot uitbetaalde uitkeringen uit het PGB het navolgende opgenomen:
- voor 2013: toegekend aan belanghebbende € 1.155
uitbetaald aan echtgenoot € 6.023 (budgethouder: belanghebbende)
- voor 2014: toegekend aan belanghebbende € 4.720
uitbetaald aan echtgenoot € 18.970 (budgethouder: belanghebbende)
De echtgenoot heeft in zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2013 en 2014 in verband met de aan belanghebbende verleende zorg als inkomsten (resultaat uit overige werkzaamheden) een bedrag opgenomen van € 1.150 (2013) respectievelijk een bedrag van nihil (2014). Voor het jaar 2013 heeft de echtgenoot aangifte IB/PVV gedaan van een belastbaar inkomen/verzamelinkomen vóór aftrek van persoonsgebonden uitgaven van € 19.090. Voor het jaar 2014 heeft de echtgenoot aangifte IB/PVV gedaan van een belastbaar inkomen/verzamelinkomen vóór aftrek van persoonsgebonden uitgaven van € 13.170.
Belanghebbende heeft in haar aangiften IB/PVV 2013 en 2014 uiteindelijk, in aanvulling op eerdere aangiften, als uitgaven voor extra gezinshulp in aanmerking genomen:
- voor 2013: uitgaven voor extra gezinshulp € 20.300
af drempel: € 1.073 € 19.227
- voor 2014: uitgaven voor extra gezinshulp € 17.400
af drempel: € 985 € 16.415
Bij het vaststellen van de aanslagen IB/PVV 2013 en 2014 heeft de Inspecteur onder meer de door belanghebbende aangegeven bedragen aan uitgaven voor extra gezinshulp volledig gecorrigeerd.
Na daartegen gemaakte bezwaren heeft belanghebbende de Inspecteur verzocht de afhandeling van de bezwaren aan te houden totdat het Hof uitspraak heeft gedaan op het door belanghebbende tegen haar aanslagen IB/PVV voor de jaren 2010 tot en met 2012 ingestelde hoger beroep. Het Hof heeft in die zaken op 19 december 2017 uitspraak gedaan (ECLI:NL:GHARL:2017:11197).
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur vervolgens de bezwaren van belanghebbende afgewezen. Tegen die uitspraken is belanghebbende in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en daarbij – kort gezegd – geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij meer zorg nodig had dan door het CIZ was geïndiceerd, dat belanghebbende met de overgelegde facturen niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de betreffende bedragen aan haar echtgenoot heeft voldaan en dat belanghebbende ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door de echtgenoot verleende zorg uitging boven de gebruikelijke wederzijdse bijstand die van echtgenoten mag worden verwacht. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het door belanghebbende tegen de uitspraak van het Hof van 19 december 2017 ingestelde beroep in cassatie is door de Hoge Raad op 17 augustus 2018 met toepassing van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie niet-ontvankelijk verklaard (ECLI:NL:HR:2018:1369).
3 Geschil
In hoger beroep is – evenals in eerste aanleg – in geschil, het antwoord op de vraag of belanghebbende voor de in geschil zijnde jaren 2013 en 2014 in aanmerking komt voor aftrek in verband met uitgaven voor specifieke zorgkosten (extra gezinshulp).
Belanghebbende stelt dat zij in de betreffende jaren meer zorg nodig had dan was geïndiceerd door het CIZ en dat de Inspecteur niet de bevoegdheid heeft om zelf een indicatie vast te stellen van de zorgbehoefte van een belastingplichtige, dat zij in verband met de door haar benodigde extra hulp met haar echtgenoot een zorgovereenkomst heeft gesloten en de daarvoor door de echtgenoot aan haar uitgereikte facturen door verrekening heeft voldaan.
De Inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende gemotiveerd weersproken en daarbij aangesloten bij de uitspraak van de Rechtbank.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert – zo begrijpt het Hof – tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering de aanslagen IB/PVV 2013 en 2014. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.