Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-04-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:4158, 20/00558
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-04-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:4158, 20/00558
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 28 april 2021
- Datum publicatie
- 7 mei 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:4158
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2020:1070, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:667, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 20/00558
Inhoudsindicatie
Rioolheffing. Gelijkheidsbeginsel. Voor ongelijke behandeling van gelijke gevallen bestaat een redelijke en objectieve rechtvaardiging.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 20/00558
uitspraakdatum: 28 april 2021
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van de heffingsambtenaar van het Noordelijk Belastingkantoor (hierna: de heffingsambtenaar)
en het incidentele hoger beroep van de [X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 10 maart 2020, nummer LEE 17/3747, ECLI:NL:RBNNE:2020:1070, in het geding tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De (rechtsvoorganger van de) heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2014 aanslagen rioolheffing opgelegd tot een bedrag van in totaal € 106.963.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de (rechtsvoorganger van de) heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar de opgelegde aanslagen gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraken van de heffingsambtenaar en de aanslagen vernietigd.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 24 februari 2021. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is een woningcorporatie (toegelaten instelling). Zij was bij het begin van het belastingjaar 2014 genothebbende krachtens eigendom van de in de gemeente [A] gelegen 404 percelen ter zake waarvan bij de onderhavige aanslagen rioolheffing is geheven.
Bij het verweerschrift in hoger beroep heeft de heffingsambtenaar een overzicht overgelegd met 425 percelen die niet in de rioolheffing zijn betrokken (hierna: de 425 percelen). Dit betreffen onder andere: sportterreinen, zendmasten, trafo’s, ongebouwde gronden, bouwgronden, garageboxen, begraafplaatsen, agrarische bedrijven, woonhuizen, molens, woonboerderijen, een gemaal, een camping, een rioolzuiveringsinstallatie, een crèche en volkstuinen. Bij nagenoeg alle percelen is de opmerking gemaakt: ‘geen aansluiting’ of ‘septic tank’.
3 Geschil
In geschil is of de aanslagen rioolheffing terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Het geschil spitst zich uitsluitend toe of sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
De heffingsambtenaar beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Belanghebbende stelt zich in incidenteel hoger beroep op het standpunt dat, ingeval het Hof het principale hoger beroep van de heffingsambtenaar gegrond verklaart, de Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing 2014 van de gemeente [A] (hierna: de Verordening) in strijd is met artikel 9 van de Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (de Kaderrichtlijn Water; hierna: de KRW). Ook in dit geval concludeert belanghebbende tot vernietiging van de onderhavige aanslagen rioolheffing.