Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-01-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:784, 19/01291 t/m 19/01301
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-01-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:784, 19/01291 t/m 19/01301
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 26 januari 2021
- Datum publicatie
- 5 februari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:784
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1437, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 19/01291 t/m 19/01301
Inhoudsindicatie
Uitspraak op verzet. Griffierecht niet betaald. Hoger beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard. Verzet ongegrond.
Uitspraak
Locatie Arnhem
nummers 19/01291 tot en met 19/01301
uitspraakdatum: 26 januari 2021
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het verzet van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van dit Hof van 24 maart 2020, nummers 19/01291 tot en met 19/01301 in het kader van een vereenvoudigde behandeling
1 Ontstaan en loop van het geding in verzet
Bij genoemde uitspraak van 24 maart 2020 heeft het Hof het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. Daartegen heeft belanghebbende verzet aangetekend.
Het onderzoek ter (digitale) zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2020. Daarbij is [A] als de gemachtigde van belanghebbende verschenen.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Bij uitspraak van 6 september 2019, nummers AWB 19/684, 19/686, 19/687, 19/690, 19/692, en 19/694 tot en met 19/699 heeft de Rechtbank Gelderland de beroepen van belanghebbende in de onderhavige procedures niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet betalen van het verschuldigde griffierecht.
In de motivering van het tegen die uitspraak ingediende hogerberoepschrift heeft de gemachtigde van belanghebbende onder meer vermeld dat hij ook in hoger beroep het griffierecht niet zal voldoen.
De gemachtigde van belanghebbende is door de griffier van het Hof uitgenodigd tot betaling van het voor de onderhavige zaken in hoger beroep verschuldigde griffierecht van € 519. Omdat betaling uitbleef, is hij vervolgens bij aangetekend verzonden brief van de griffier van het Hof van 25 december 2019 eraan herinnerd dat het verschuldigde griffierecht van € 519 nog niet was voldaan. Daarbij is hem de gelegenheid geboden het verschuldigde griffierecht alsnog binnen vier weken na dagtekening van deze brief te voldoen. Daarbij is de gemachtigde voorts medegedeeld dat bij niet of niet tijdige betaling van het griffierecht, hij het risico loopt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. Deze brief is op 31 december 2019 door de gemachtigde ontvangen.
Het griffierecht van € 519 is niet door (de gemachtigde van) belanghebbende voldaan. Een beroep op betalingsonmacht is niet door (de gemachtigde van) belanghebbende gedaan.
In de hiervoor genoemde uitspraak van het Hof van 24 maart 2020 is het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet betalen van het griffierecht.
Tegen die uitspraak heeft belanghebbende verzet aangetekend.
3 Beoordeling van het verzet
In verzet klaagt belanghebbende in de kern erover dat zij ten onrechte het griffierecht voor het hoger beroep eerst volledig moet betalen om het onderhavige belastinggeschil door het Hof te laten beoordelen. Dit Nederlandse systeem van het vooraf heffen van griffierecht, is volgens belanghebbende in strijd met het Unierecht. Bovendien moet op grond van het Unierecht de hoogte van het verschuldigde griffierecht worden beperkt tot maximaal 4% van de verschuldigde belasting, aldus belanghebbende.
Deze klachten treffen naar het oordeel van het Hof, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 2019, nr. 18/04973, ECLI:NL:HR:2019:1579, geen doel. In dat arrest heeft de Hoge Raad onder meer overwogen:
‘ 3.1.3 (…) Uit het arrest Kantarev (Hof: Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 oktober 2018, N. Kantarev, C‑571/16, ECLI:EU:C:2018:807), kan niet als algemene regel worden afgeleid dat de toegang tot de nationale rechter alleen dan wordt gewaarborgd indien niet meer dan 4 procent van de in geding zijnde vordering aan griffierechten wordt geheven. Evenmin volgt uit dat arrest dat altijd een vermindering of ontheffing van griffierecht moet worden verleend wanneer het (financiële) belang van de zaak gering is. Of het griffierecht de uitoefening van de door de rechtsorde van de Unie aan particulieren toegekende rechten praktisch onmogelijk of uiterst moeilijk maakt en daarom in strijd is met het Unierechtelijke beginsel van doeltreffendheid, is afhankelijk van het antwoord op de vraag of de hoogte van het verschuldigde recht al dan niet een onoverkomelijk obstakel voor de toegang tot de rechter vormt en of er ontheffingsmogelijkheden bestaan (vgl. punten 134 en 135 van het arrest Kantarev).
In het algemeen kan worden aangenomen dat de in Nederland bestaande regeling in het bestuursrecht over heffing van griffierecht van dien aard is dat rechtzoekenden daarmee de toegang tot de rechter niet wordt ontnomen. Verder kan een rechtzoekende bij de rechter een beroep op betalingsonmacht doen indien heffing van het ingevolge de wet verschuldigde bedrag aan griffierecht het voor hem onmogelijk, althans uiterst moeilijk, maakt om gebruik te maken van een door de wet opengestelde bestuursrechtelijke rechtsgang (vgl. HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:699). Het is niet voor redelijke twijfel vatbaar dat met deze voorziening wordt voldaan aan het in het arrest Kantarev bedoelde Unierechtelijke doeltreffendheidsbeginsel.
(…)’.
Nu belanghebbende het naar Nederlands recht voor het hoger beroep verschuldigde griffierecht niet heeft voldaan en geen beroep heeft gedaan op betalingsonmacht, is zij met betrekking tot het hoger beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard. Anders dan belanghebbende bepleit, ziet het Hof, gelet op het genoemde arrest van de Hoge Raad, geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie te Luxemburg.
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het verzet van belanghebbende ongegrond.