Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-12-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:10437, 20/00843, 20/00844 en 21/00797, 21/00798

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-12-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:10437, 20/00843, 20/00844 en 21/00797, 21/00798

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
6 december 2022
Datum publicatie
16 december 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:10437
Formele relaties
Zaaknummer
20/00843, 20/00844 en 21/00797, 21/00798
Relevante informatie
Art. 6.1 Wet IB 2001, Art. 6.13 lid 1 Wet IB 2001, Art. 6.16 Wet IB 2001, Art. 6.17 Wet IB 2001, Art. 8:29 Awb, Art. 63 AWR

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Persoonsgebonden aftrek. Uitgaven voor levensonderhoud kinderen.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummers BK-ARN 20/00843, 20/00844, 21/00797 en 21/00798

uitspraakdatum: 6 december 2022

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland van 31 augustus 2020, nummer LEE 18/2946, van 31 augustus 2020, LEE 18/2947, en van 25 mei 2021, nummers LEE 20/1937 en 20/1938, ECLI:NL:RBNNE:2021:2050, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Den Haag (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor de jaren 2014 tot en met 2017 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 9.941, € 14.698, € 14.896 en € 15.064. Daarbij is bij beschikkingen belastingrente berekend ten bedrage van respectievelijk € 75, € 182, € 101 en € 91.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 3 september 2018 (inzake IB/PVV 2014 en 2015) en 16 juni 2020 (inzake IB/PVV 2016 en 2017) voornoemde aanslagen en beschikkingen belastingrente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraken van 31 augustus 2020, nummer LEE 18/2946, van 31 augustus 2020, nummer 18/2947, en van 25 mei 2021, nummers LEE 20/1937 en 20/1938, de beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft op 4 september 2020 en 3 juli 2021 tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweerschriften ingediend.

1.5.

Het Hof heeft in de zaken met nummers 20/00843 en 20/00844 (inzake IB/PVV 2014 en 2015) een zitting gepland op 14 september 2021, die op verzoek van de gemachtigde van belanghebbende is uitgesteld naar 23 november 2021. Met betrekking tot hetgeen in het verzoek om uitstel door de gemachtigde is geschreven, heeft de Inspecteur desgevraagd een reactie gegeven bij brief van 10 september 2021, voorzien van bijlagen. De gemachtigde heeft bij bericht van 22 september 2021, voorzien van bijlagen, opnieuw om uitstel gevraagd van de zitting. Dit verzoek heeft het Hof afgewezen. Vervolgens heeft de gemachtigde bij bericht van 26 oktober 2021, voorzien van bijlagen, wederom om uitstel van de zitting gevraagd. Daarop is de zitting alsnog uitgesteld, tot 1 februari 2022.

1.6.

Bij bericht van 21 januari 2022, voorzien van bijlagen, heeft de gemachtigde verzocht om uitstel van de zitting van 1 februari 2022. Het Hof heeft dit verzoek bij brief van 25 januari 2022 afgewezen.

1.7.

In de zaken met nummers 20/00843 en 20/00844 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden op 1 februari 2022 te Leeuwarden. Namens belanghebbende is verschenen drs. C.D. Bartelds (hiervoor en hierna: de gemachtigde). Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam1] en [naam2] . Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst om te beoordelen of belanghebbende in aanmerking komt voor vrijstelling van het griffierecht en of, en zo ja welke, schriftelijke vragen aan de Inspecteur dienen te worden gesteld in het kader van de stelling van belanghebbende over de extra controle van haar aangiften, en bepaald dat het vooronderzoek zal worden hervat.

1.8.

Het Hof heeft op verzoek van belanghebbende besloten om de zaken met de nummers 21/00797 en 21/00798 (inzake IB/PVV 2016 en 2017) gelijktijdig en gezamenlijk te behandelen met de aangehouden zaken en om voor alle vier zaken het door belanghebbende gedane verzoek om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht toe te wijzen. Bij brieven van 22 april 2022 heeft het Hof dit aan partijen medegedeeld en het van de zitting opgemaakte proces-verbaal aan partijen gezonden. Voorts heeft het Hof de Inspecteur bij brief van 22 april 2022 verzocht met betrekking tot de belastingjaren 2014 tot en met 2017 een aantal vragen te beantwoorden en gegevens te verstrekken.

1.9.

De Inspecteur heeft bij brief van 19 mei 2022 deze inlichtingen gegeven en daarbij verzocht om een beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De griffier heeft voornoemde brief van de Inspecteur met de geschoonde bijlagen aan belanghebbende gestuurd.

1.10.

Voor het nemen van een beslissing over de vraag of een beperkte kennisneming gerechtvaardigd is, heeft het Hof de behandeling van de zaak verwezen naar de derde meervoudige belastingkamer van het Hof (hierna: de geheimhoudingskamer). Daarbij zijn voornoemde brief van 19 mei 2022 met de bijlagen en de volledige procesdossiers aan de geheimhoudingskamer ter beschikking gesteld.

1.11.

Belanghebbende heeft op 23 augustus 2022 een nader stuk naar het Hof gestuurd.

1.12.

Bij beslissing van 30 augustus 2022 heeft de geheimhoudingskamer het verzoek tot beperkte kennisneming toegewezen en belanghebbende in de gelegenheid gesteld op de voet van artikel 8:29, lid 5, Awb te berichten of zij ermee toestemt dat het Hof uitspraak doet mede op de grondslag van de ongeschoonde stukken. Belanghebbende heeft hierop niet gereageerd.

1.13.

Belanghebbende heeft op 13 oktober 2022 een nader stuk ingediend.

1.14.

Het onderzoek ter (nadere) zitting, waarbij de onderhavige zaken gezamenlijk en gelijktijdig met instemming van partijen zijn behandeld, heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord drs. C.D. Bartelds, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] en [naam2] namens de Inspecteur. Van de (nadere) zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is geboren [in] 1970 en woonachtig in Nederland. Belanghebbende heeft zowel de Nederlandse als de Dominicaanse nationaliteit. Ze heeft twee kinderen, geboren [in] 1998 en [in] 2000, die wonen in de Dominicaanse Republiek.

2.2.

Belanghebbende heeft in haar aangifte IB/PVV voor het jaar 2014, ontvangen door de Inspecteur op 23 maart 2015, een aftrek van € 2.320 in verband met uitgaven voor levensonderhoud van kinderen onder de 21 jaar geclaimd en een bedrag van € 5.434 aan “restant persoonsgebonden aftrek” in aftrek gebracht.

2.3.

Belanghebbende heeft in haar aangifte IB/PVV voor het jaar 2015, ontvangen door de Inspecteur op 27 maart 2016, een bedrag van € 9.418 als uitgaven voor specifieke zorgkosten in aftrek gebracht.

2.4.

Met dagtekening 2 november 2016 heeft de Inspecteur de aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2014 opgelegd. Daarbij is de Inspecteur afgeweken van de ingediende aangifte door de aftrek van het restant persoonsgebonden aftrek met € 1.236 te verminderen, omdat in het systeem van de Belastingdienst een bedrag van € 4.198 stond vermeld, en de uitgaven voor levensonderhoud kinderen geheel te corrigeren. De aanslag is aldus vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.941.

2.5.

Bij brief van 12 december 2016, ontvangen door de Inspecteur op 15 december 2016, heeft belanghebbende (pro forma) bezwaar gemaakt tegen de – onder 2.4 – genoemde aanslag. De Inspecteur heeft voor de motivering van het bezwaarschrift op verzoek van belanghebbende uitstel verleend tot 22 februari 2017. Nadat de motivering ondanks herhaalde herinneringen niet was ontvangen, heeft de Inspecteur op verzoek van belanghebbende uitstel verleend voor het motiveren tot 1 april 2017. Op 30 maart 2017 heeft de gemachtigde de gronden van het bezwaar ingediend.

2.6.

Belanghebbende heeft in haar aangifte IB/PVV voor het jaar 2016, ontvangen door de Inspecteur op 29 maart 2017, een bedrag van € 6.655 als uitgaven voor specifieke zorgkosten in aftrek gebracht.

2.7.

Met dagtekening 27 oktober 2017 heeft de Inspecteur de aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2015 opgelegd. De Inspecteur is daarbij afgeweken van de ingediende aangifte door de aftrek in verband met uitgaven voor specifieke zorgkosten te corrigeren. De aanslag is aldus vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.698.

2.8.

Gegevens van belanghebbende zijn op 16 november 2017 voor het ‘Middel’ ‘Huur-Toeslagen’ opgenomen in het databestand Fraude Signalering Voorziening (hierna: het databestand FSV) van de Belastingdienst.

2.9.

Bij brief van 24 november 2017, tevens ontvangen op die datum door de Inspecteur, heeft belanghebbende (pro forma) bezwaar gemaakt tegen de – onder 2.7 – genoemde aanslag. De Inspecteur heeft voor de motivering van het bezwaarschrift op verzoek van belanghebbende uitstel verleend tot 15 januari 2018. Op 14 januari 2018 heeft de gemachtigde de gronden van het bezwaar ingediend.

2.10.

Belanghebbende heeft in haar aangifte IB/PVV voor het jaar 2017, ontvangen door de Inspecteur op 11 april 2018, een bedrag van € 4.720 als uitgaven voor specifieke zorgkosten in aftrek gebracht.

2.11.

Met dagtekening 2 juni 2018 heeft de Inspecteur de aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2016 opgelegd. De Inspecteur is daarbij afgeweken van de ingediende aangifte door de aftrek in verband met uitgaven voor specifieke zorgkosten te corrigeren. De aanslag is aldus vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.896.

2.12.

Belanghebbende heeft (pro forma) bezwaar gemaakt tegen de – onder 2.11 – genoemde aanslag, volgens belanghebbende op 31 mei 2018, volgens de Inspecteur op 5 juni 2018. In dit geschrift heeft belanghebbende gevraagd om uitstel van motivering van het bezwaar van minimaal 13 weken. De Inspecteur heeft voor de motivering van het bezwaarschrift uitstel verleend tot 24 juli 2018. Op 13 augustus 2018 heeft de gemachtigde de gronden van het bezwaar ingediend.

2.13.

Met betrekking tot de bezwaren inzake IB/PVV 2014 en 2015 heeft de Inspecteur een hoorgesprek aangekondigd op 27 juni 2018. Op verzoek van belanghebbende is dit gesprek (wegens drukke werkzaamheden en vakantie van de gemachtigde) verplaatst naar 29 augustus 2018. Bij e-mailbericht van 29 augustus 2018 00:03 uur heeft de gemachtigde het hoorgesprek afgezegd.

2.14.

De Inspecteur heeft de door belanghebbende ingediende bezwaren tegen de aanslagen in de IB/PVV voor de jaren 2014 en 2015 bij uitspraken op bezwaar van 3 september 2018 afgewezen.

2.15.

Belanghebbende heeft op 18 september 2018 tegen de – onder 2.14 – genoemde uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Op 29 oktober 2018 heeft belanghebbende daartoe de gronden ingediend. De Rechtbank heeft zittingen gepland op respectievelijk 20 juni 2019, 10 september 2019 en 24 december 2019, die telkens op verzoek van de gemachtigde zijn uitgesteld. De Rechtbank heeft vervolgens de zaken (inzake IB/PVV 2014 en 2015) behandeld ter zitting van 28 augustus 2020 en uitspraken gedaan op 31 augustus 2020.

2.16.

De Inspecteur heeft bij e-mailbericht van 28 maart 2019 aan belanghebbende voorgesteld het bezwaar inzake IB/PVV 2016 aan te houden tot de uitspraak van de Rechtbank in de zaken met betrekking tot de IB/PVV 2014 en 2015. Belanghebbende heeft zich hiermee bij e-mailbericht van 5 april 2019 akkoord verklaard.

2.17.

Met dagtekening 17 september 2019 heeft de Inspecteur de aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2017 opgelegd. De Inspecteur is daarbij afgeweken van de ingediende aangifte door de aftrek in verband met uitgaven voor specifieke zorgkosten te corrigeren. De aanslag is aldus vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.064.

2.18.

Bij brief van 24 oktober 2019, ontvangen door de Inspecteur op 25 oktober 2019, heeft belanghebbende (pro forma) bezwaar gemaakt tegen de – onder 2.17 – genoemde aanslag. In dit geschrift heeft belanghebbende gevraagd om uitstel van motivering van het bezwaar van minimaal 26 weken. De Inspecteur heeft dit verzoek niet gehonoreerd en voor de motivering van het bezwaarschrift (slechts) uitstel verleend tot 26 november 2019. Op 25 november 2019 heeft de gemachtigde de gronden van het bezwaar ingediend.

2.19.

Bij brief van 13 december 2019 heeft de Inspecteur met betrekking tot het – onder 2.18 – genoemde bezwaar inzake IB/PVV 2017 zijn voorgenomen beslissing op het bezwaar aan de gemachtigde kenbaar gemaakt en de gemachtigde de gelegenheid gegeven uiterlijk 25 december 2019 mee te delen of belanghebbende wenst te worden gehoord. Bij e-mailbericht van 24 december 2019 heeft de gemachtigde verzocht om het hoorgesprek eind februari of in maart 2020 te houden.

2.20.

Op 5 maart 2020 heeft een hoorgesprek over de bezwaren inzake IB/PVV 2016 en 2017 plaatsgevonden tussen de Inspecteur en de gemachtigde. Op 10 maart 2020 heeft de Inspecteur het hoorverslag naar de gemachtigde gestuurd met het verzoek voor 24 maart 2020 het bijgevoegde reactieformulier te retourneren. Na een herinnering en contact met de gemachtigde heeft de Inspecteur de reactietermijn tot 11 mei 2020 verlengd. Bij e-mailbericht van 10 mei 2020 heeft de gemachtigde zijn reactie op het verslag gegeven.

2.21.

De Inspecteur heeft de door belanghebbende ingediende bezwaren tegen de aanslagen in de IB/PVV voor de jaren 2016 en 2017 bij uitspraken op bezwaar van 16 juni 2020 afgewezen.

2.22.

Belanghebbende heeft op 20 juni 2020 tegen de – onder 2.21 – genoemde uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.

2.23.

De Belastingdienst heeft in een brief van 20 mei 2021 aan belanghebbende meegedeeld dat haar gegevens zijn opgenomen in het databestand FSV. Op verzoek van belanghebbende heeft de Belastingdienst bij brief van 23 november 2021 aan belanghebbende een overzicht verstrekt van haar persoonsgegevens in het databestand FSV. In dit overzicht is als ‘datum opname’ 16 november 2017 vermeld. Voorts zijn onder meer de volgende ‘aantekeningen’ vermeld:

“(…) Vraagbrief en rappel naar [belanghebbende] verstuurd om alle betaalbewijzen uit te vragen. Reageert op alle vraagbrieven, maar stuurt niet de gevraagde stukken op. Huurtoeslag daarom gestopt vanaf 01-09-2016. Mail van collega xxxx B(…) had in het verleden [belanghebbende] als onderhuurder. Nu heeft [belanghebbende] een eigen huurcontract met als medebewoner B(…). Het huurcontract is getekend door [naam3] G(…) maar lijkt verdacht veel op handtekening B(…)”.

2.24.

De Belastingdienst heeft in aanvulling hierop bij brief van 30 april 2022 aan belanghebbende meegedeeld:

“De informatie die we in de FSV hebben gevonden in de velden belastingjaar, jaar van registratie in de FSV, soort belasting, organisatie of ‘project’ staat hieronder. Meer informatie stond niet in deze velden.

Aanvraag van een toeslag

Als in een aanvraag van een toeslag mogelijk onjuiste gegevens voorkwamen, registreerden we dat soms in de FSV. Welke gegevens niet klopten, hebben wij niet altijd in de FSV geregistreerd.

In uw situatie stond in de FSV dat dit betrekking had op:

 Toeslagjaar 2016, 2017, 2018

Huurtoeslag

Huurgrens

Uw huur was te hoog om huurtoeslag te krijgen.”

2.25.

Het Hof heeft het onderzoek ter zitting van 1 februari 2022 geschorst, mede in verband met de stelling van belanghebbende dat de uitworp en controle van haar aangiften IB/PVV zijn voortgevloeid uit haar dubbele nationaliteit, en de Inspecteur bij brief van 22 april 2022 om de volgende inlichtingen en stukken verzocht:

“Het Hof verzoekt u voor de bovengenoemde vier jaren de volgende vragen te beantwoorden:

- Wat zijn de uitworpredenen van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2014, 2015, 2016 en 2017 geweest?

- Wat is ten aanzien van belanghebbende opgenomen in het bestand ‘Fraude Signalering Voorziening (hierna: FSV)’?

- Hoe is de selectie van de betreffende aangiften IB/PVV precies in zijn werk gegaan?

- Wat is het precieze tijdpad van het een en ander (wanneer zijn de aangiften uitgeworpen/geselecteerd, wanneer is wat precies opgenomen in de FSV en het project 1043 en waarom is dat op dat moment in die bestanden opgenomen?

De antwoorden op voormelde vragen dient u zoveel mogelijk te onderbouwen met stukken, waaronder uitdraaien uit het geautomatiseerde systeem van de Belastingdienst.”

2.26.

De Inspecteur heeft bij brief van 19 mei 2022 de onder 2.25 genoemde vragen beantwoord. Bij deze brief heeft de Inspecteur zeven bijlagen (A tot en met G) gevoegd. De Inspecteur heeft de bijlagen D, E en G zowel in geschoonde als ongeschoonde vorm verstrekt en wat betreft deze bijlagen verzocht om een beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 Awb. Naast de onder 2.23 en 2.24 genoemde brieven en gegevens, betreffen de bijlagen – onder meer – een interne e-mailwisseling over het risicomodel, een interne e-mail over de reden van het gebruik van het kenmerk 1043-TN3 in een vragenbrief aan belanghebbende en informatie over de zogenoemde uitworpredenen van de betreffende aangiften van belanghebbende. Volgens afschriften van schermafdrukken zijn de respectievelijke aangiften om de volgende redenen uitgeworpen (uitworpredenen):

Aangifte IB/PVV 2014

H094 Beoordeel hoge aftrek (2320) kosten levensonderhoud van kinderen (AR:4)

H662 Beoordeel restant persoonsgebonden aftrek; vergelijk aangifte belpl (5434) met staffel 4198 (geen fiscaal partner) (AR:5)

H901 Afwijkende behandeling uitworp gewenst (AR:3)

Aangifte IB/PVV 2015

H732 Beoordeel aftrek specifieke zorgkosten (9418); zie met name aftrek Hulpmiddelen (6900); zie ook evt. aangifte partner (AR:4)

H165 AKI code 9048 query tekstvelden Specifieke zorgkosten

Aangifte IB/PVV 2016

H180 Specifieke zorgkosten (aftrek (6655) beoordelen; zie ook correctie zorgkosten vorig jaar (aangegeven (9418), vastgesteld (0)) (AR:4)

H731 Beoordeel aftrek specifieke zorgkosten (6900) irt inkomen (14896); zie eventueel ook aangifte partner (AR:4)

Aangifte IB/PVV 2017

B001 Aangifte aangewezen door Risicomodel IH-niet winst voor behandeling

H180 Specifieke zorgkosten (aftrek (4720)) beoordelen; zie ook correctie zorgkosten vorig jaar (aangegeven (6655), vastgesteld (0)) (AR:4)

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de Inspecteur de aanslagen in de IB/PVV voor de jaren 2014, 2015, 2016 en 2017 te hoog heeft vastgesteld. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of de Inspecteur de door belanghebbende opgevoerde aftrekposten van respectievelijk € 2.320, € 9.418, € 6.655 en € 4.720 terecht heeft gecorrigeerd.

3.2.

Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en heeft daartoe (en in verband hiermee) de volgende – en voor alle jaren geldende – standpunten ingenomen:

- primair dat zij voor alle jaren recht heeft op een aftrek van kosten aan levensonderhoud van kinderen jonger dan 21 jaar;

- subsidiair dat zij voor alle jaren recht heeft op aftrek van specifieke zorgkosten;

- meer subsidiair dat de hardheidsclausule van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) toegepast moet worden;

- nog meer subsidiair dat de Belastingdienst de op de aanslagen te betalen bedragen moet kwijtschelden dan wel buiten invordering moet plaatsen.

Voorts heeft belanghebbende het standpunt ingenomen dat de Inspecteur de correcties niet heeft mogen aanbrengen omdat de uitworp en controle van haar aangiften IB/PVV is voortgevloeid uit haar dubbele nationaliteit.

Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om een compensatie van € 30.000 omdat zij jarenlang is gediscrimineerd en racistisch is bejegend, alsmede om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De gemachtigde heeft ter (nadere) zitting van het Hof desgevraagd verklaard dat de compensatie van € 30.000 alleen wordt gevraagd als het Hof van oordeel is dat de correcties op de aangiften ten onrechte zijn aangebracht.

3.3.

De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur heeft elk van de onder 3.2 genoemde standpunten van belanghebbende gemotiveerd betwist.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing