Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-05-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:3653, 21/00258
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-05-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:3653, 21/00258
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 10 mei 2022
- Datum publicatie
- 20 mei 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2022:3653
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2021:67, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 21/00258
Inhoudsindicatie
Leges. Aanvraag paspoort.
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummer 21/00258
uitspraakdatum: 10 mei 2022
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 8 januari 2021, nummer LEE 19/3689, ECLI:NL:RBNNE:2021:67, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van het Noordelijk Belastingkantoor te Groningen (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft op 6 juli 2018 door middel van een schriftelijke kennisgeving aan belanghebbende een bedrag van € 65,30 aan leges in rekening gebracht ter zake van de aanvraag van een paspoort.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de kennisgeving gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep tegen de in rekening gebrachte leges ongegrond verklaard, de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van een vergoeding voor immateriële schade van € 500 en de heffingsambtenaar opgedragen aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden; voor beide gevallen bij te late betaling te verhogen met wettelijke rente.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze plaatsgevonden op 12 april 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam2] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Voor het aanvragen van een paspoort heeft de heffingsambtenaar op 6 juli 2018 door middel van een schriftelijke kennisgeving aan belanghebbende een bedrag van € 65,30 aan leges in rekening gebracht.
De raad van de gemeente Groningen heeft op 8 november 2017 de Legesverordening 2018 (hierna: de verordening) vastgesteld. De verordening is bekendgemaakt in het Gemeenteblad van 4 december 2017, nummer 212967.
Krachtens artikel 2 van de verordening en de bijbehorende tarieventabel worden onder de naam leges rechten geheven voor (onder andere) het verrichten van handelingen ten behoeve van de aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart of reisdocument.
Ingevolge artikel 4 van de verordening zijn de volgende diensten vrijgesteld van legesheffing:
a. diensten waarvan de kosten krachtens afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening (grondexploitatie) zijn of worden verhaald;
b. diensten die ingevolge wettelijk voorschrift zijn vrijgesteld van rechtenheffing of kosteloos moeten worden verleend;
c. het afgeven van bewijzen van onvermogen;
d. het afgeven van stukken, nodig voor de ontvangst van pensioenen, lijfrenten, wachtgelden, loon, bezoldiging of riddersoldij;
e. de aan belanghebbende uit te reiken beschikkingen of afschriften daarvan houdende aanstelling, benoeming, bevordering, ontslag, toekenning van bezoldiging, vergoeding of toelage, dan wel verhoging hiervan, met betrekking tot enige gemeentelijke functie of dienstverlening jegens de gemeente;
f. het afgeven van beschikkingen op verzoekschriften en bezwaarschriften;
g. de aan belanghebbende uit te reiken beschikkingen of afschriften daarvan, houdende beslissing op een aanvraag om subsidie uit de gemeentekas;
h. nasporingen in de bij het Gemeentearchief berustende stukken welke uitsluitend strekken ten behoeve van een wetenschappelijk doel.
Naar aanleiding van het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift heeft de heffingsambtenaar inzicht verstrekt in de ramingen van de baten en lasten met betrekking tot de in de verordening opgenomen diensten. Hierbij zijn onder andere gegevens uit de begroting van de gemeente voor het jaar 2018 verstrekt.
Belanghebbende is tegen de uitspraak op bezwaar in beroep gekomen. De Rechtbank heeft het beroep tegen de in rekening gebrachte leges ongegrond verklaard, de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van een vergoeding voor immateriële schade van € 500 en de heffingsambtenaar opgedragen aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden; voor beide gevallen bij te late betaling te verhogen met wettelijke rente. Onderaan de uitspraak is na het dictum het volgende vermeld:
“Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.A.M. Kager, in aanwezigheid van mr. H.J. Haanstra, griffier, op [Hof: vrijdag] 8 januari 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.”
Op de uitspraak is vermeld dat afschriften aan partijen zijn verzonden op [Hof: maandag] 11 januari 2021. De uitspraak is vervolgens op 13 januari 2021 op rechtspraak.nl gepubliceerd.
3 Geschil
In geschil is of de leges terecht in rekening zijn gebracht. Ter zitting heeft belanghebbende zijn standpunt dat de opbrengstlimiet is overschreden, ingetrokken.
4. Beoordeling van het geschil
Belanghebbende voert in de eerste plaats aan dat sprake is van schending van het in de Grondwet opgenomen gelijkheidsbeginsel, omdat in artikel 4 van de verordening vrijstellingen zijn opgenomen die niet voor hem gelden. Hij verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 26 februari 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:1666, inzake de heffing van rioolrecht. Een verdere toelichting op zijn standpunt heeft belanghebbende niet gegeven.
Het Hof overweegt dat de wetgever in artikel 219 van de Gemeentewet aan de gemeenten de bevoegdheid heeft gegeven, behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en met inachtneming van de in de wet opgenomen beperkingen, zelf de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven te kiezen voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Voor onverbindendverklaring is slechts plaats indien een regeling is getroffen die in strijd is met de wet of enig algemeen rechtsbeginsel, zoals het gelijkheidsbeginsel.
Het vorenstaande betekent dat een gemeente in beginsel zelf mag bepalen welke diensten, waarvoor zij op grond van artikel 229, lid 1, letter b, van de Gemeentewet een vergoeding in rekening zou kunnen brengen, van legesheffing worden vrijgesteld. Dat de in artikel 4 van de verordening genoemde diensten zijn vrijgesteld, levert geen schending van het gelijkheidsbeginsel op. De dienst bestaande uit de afgifte van een paspoort is immers niet vergelijkbaar met de in artikel 4 van de verordening genoemde diensten. Voor zover belanghebbende zou willen betogen dat de gelijkheid bestaat uit de omstandigheid dat sprake is van door de gemeente verleende diensten (ongeacht welke dienst dat is), wordt het oordeel van het Hof niet anders. De omstandigheden waarvan sprake is bij de vrijgestelde diensten vormen een objectieve en redelijke rechtvaardiging deze anders te behandelen dan de afgifte van een paspoort.
Ten overvloede merkt het Hof nog op dat de door belanghebbende bedoelde uitspraak (zie 4.1) is achterhaald door het arrest van de Hoge Raad van 6 augustus 2021, ECLI:NL:HR:2021:1188, waarin de Hoge Raad oordeelt dat de vrijstelling voor kerkelijke instellingen in het kader van de heffing van rioolrecht geen schending van het gelijkheidsbeginsel oplevert.
In de tweede plaats voert belanghebbende aan dat de uitspraak van de Rechtbank moet worden vernietigd, omdat deze uitspraak is openbaar gemaakt nadat zij door de Rechtbank is gedaan en nadat zij aan partijen is verzonden. Volgens belanghebbende moet de uitspraak eerst in het openbaar worden uitgesproken en mag deze pas daarna aan partijen worden verzonden. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 oktober 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB6843, stelt hij dat in strijd met artikel 8:78 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de uitspraak hiermee te laat openbaar is gemaakt.
Het Hof overweegt dat belanghebbende niet heeft gesteld dat de Rechtbank geen uitvoering heeft gegeven aan het onderaan de uitspraak vermelde voornemen de uitspraak op de eerstvolgende maandag openbaar te maken. Daarvan uitgaande heeft de Rechtbank de uitspraak op maandag 11 januari 2021 openbaar gemaakt en zijn afschriften op dezelfde dag aan partijen gezonden. De grief van belanghebbende mist daarom feitelijke grondslag en is reeds hierom ongegrond. De ondertekening van de uitspraak door rechter en griffier op vrijdag 8 januari 2021 doet hier niet aan af.
In de derde plaats voert belanghebbende aan dat de heffingsambtenaar heeft verzuimd alle op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen en daarmee artikel 8:42 Awb heeft geschonden. Volgens belanghebbende had de heffingsambtenaar de voor het jaar 2018 geldende financiële verordening van de gemeente moeten overleggen.
De heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat de financiële verordening geen enkele rol heeft gespeeld bij het vaststellen van de verschuldigde leges. Het Hof acht dit aannemelijk. Voor het opleggen van de onderhavige heffing hoefde de heffingsambtenaar immers slechts de bij de verordening behorende tarieventabel te raadplegen. De financiële verordening is geen op de zaak betrekking hebbend stuk omdat deze verordening van geen enkel belang is geweest voor de besluitvorming in het concrete geval van belanghebbende (vgl. HR 15 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1129). De financiële verordening van de gemeente geeft slechts regels voor de financiële huishouding van de gemeente, welke (onder andere) van belang zijn bij het vaststellen van de begroting. Voor de heffing van de leges is uiteindelijk slechts de legesverordening van belang.
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.