Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-02-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:719, 21/00255
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-02-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:719, 21/00255
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 1 februari 2022
- Datum publicatie
- 11 februari 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2022:719
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:63
- Zaaknummer
- 21/00255
Inhoudsindicatie
Watersysteemheffing en zuiveringsheffing. Opbrengstlimiet. Dwangsom wegens niet tijdig beslissen.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 21/00255
uitspraakdatum: 01 februari 2022
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van [belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 24 november 2020, nummer AWB 20/474, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT), (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag in de ‘Watersysteemheffing ingezetenen’ opgelegd van € 98,92 en in de ‘Watersysteemheffing gebouwd’ van € 167,61.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 en aanslag in de ‘Zuiveringsheffing meerpersoonshuishouden’ opgelegd van € 171,84.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar in één geschrift de aanslagen gehandhaafd en bij beschikking belanghebbendes verzoek om het toekennen van een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen afgewezen.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank) en heeft in een afzonderlijk geschrift bezwaar gemaakt tegen de dwangsombeschikking. De heffingsambtenaar heeft dit bezwaarschrift ter verdere behandeling doorgezonden aan de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep voor zover het ziet op de dwangsom gegrond verklaard, de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van € 262,50 en hem gelast het griffierecht van € 48 aan belanghebbende te vergoeden.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heef via beeldbellen plaatsgevonden op 3 november 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. M.M. Vrolijk als de gemachtigde van belanghebbende (hierna: de gemachtigde), alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam2] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 30 april 2019 voor het jaar 2019 in één geschrift vervatte aanslagen in de Watersysteemheffing en Zuiveringsheffing opgelegd. Hiertegen heeft belanghebbende met dagtekening 10 juni 2019 in één geschrift bezwaar gemaakt.
Naar aanleiding van de hoorzitting op 23 oktober 2019 heeft de heffingsambtenaar bij brief van 8 november 2019 aan belanghebbende een afschrift verzonden van de begroting 2019 en meerjarenraming 2019 – 2022 van het waterschap Drents Overijsselse Delta. In de brief heeft de heffingsambtenaar ook de ‘link’ opgenomen naar de website waarop deze begroting eveneens is te vinden.
Bij brief van 23 november 2019 heeft gemachtigde een aantal vragen gesteld naar aanleiding van de stukken die zijn toegezonden (zie 2.2.). De vragen betreffen de specificatie van de opbrengst watersysteemheffingen, zuiveringsheffing en de lasten van beide heffingen. In de brief merkt gemachtigde onder andere het volgende op:
“(…) Reeds nu informeer ik u dat een der navolgende vragen eveneens ziet op voor mijn beoordeling of de opbrengstlimiet is overschreden noodzakelijke specificatie van lasten. Deze specificatie is onvoldoende aanwezig in de begroting. Niet uitgesloten is dat deze specificaties mijnerzijds aanleiding geven tot nadere vragen. Ik behoud mij dat recht voor. (…)”
Bij brief van 16 december 2019 heeft de heffingsambtenaar de vragen van belanghebbende (zie 2.3.) puntsgewijs beantwoord. De beantwoording luidt onder andere als volgt:
“(…) 1. Specificatie opbrengst watersysteemheffingen
Op pagina 10 wordt volstaan met de enkele vermelding van de totale geraamde opbrengst van de watersysteemheffingen (€ 74.7 miljoen). Bovendien wijkt het aldus geraamde bedrag af van het bedrag genoemd op pagina 48 (€ 69,360 miljoen)
Antwoord:
Bladzijde 10 en 11 vormen samen de begroting in één oogopslag bladzijde 10 geeft de inkomstenkant weer: Voor de taak watersysteembeheer staat er een totaal van € 74,7 miljoen en dat bedrag bestaat uit de som van de begrote belastingopbrengsten van € 69,2 miljoen (= 69,360 - 0,150 oninbaar) op te brengen door de vier verschillende belastingcategorieën plus € 5,5 miljoen inzet van egalisatiereserve. Inzet van egalisatiereserve betekent dat de tarieven voor 2019 niet kostendekkend zijn en dat er niet gesproken kan worden van overschrijding van opbrengst limieten.
Ik verzoek u aan te geven welke uitgangspunten zijn gehanteerd bij de raming van voornoemde 2 opbrengsten (i.c. verdeling over diverse categorieën, waaronder watersysteemheffing gebouwd en ongebouwd en bijbehorende belastingbedragen). Tevens verzoek ik aan te geven van welk totaalbedrag van de geraamde belastingopbrengst bij de beoordeling van de vraag of de opbrengstlimiet is overschreden dient te worden uitgegaan (zie alinea 1).
Antwoord:
De uitgangspunten die zijn gehanteerd voor het berekenen van de waterschapsbelasting worden uiteengezet in paragraaf 7.7 Waterschapsbelastingen op bladzijde 56 van de begroting 2019. Kortheidshalve verwijs ik vanaf deze plek naar die paragraaf.
2. Specificatie opbrengst zuiveringsheffing
Op pagina 10 Begroting wordt volstaan met de enkele vermelding van de totale geraamde opbrengst van de zuiveringsheffing (€ 47,7 miljoen). Bovendien wijkt het aldus geraamde bedrag af van het bedrag genoemd op pagina 48 (€ 45,667 miljoen)
Antwoord
Bladzijde 10 en 11 vormen samen de begroting in 1 oogopslag bladzijde 10 geeft de inkomstenkant weer: Voor de taak zuiveringsbeheer staat er een totaal van € 47,7 miljoen en dat bedrag bestaat uit de som van de begrote belastingopbrengsten van € 45,5 miljoen (= 45,667 - 0,150 oninbaar) op te brengen door bedrijven en huishoudens plus € 2,2 miljoen inzet van egalisatiereserve. Inzet van egalisatiereserve betekent dat de tarieven voor 2019 niet kostendekkend zijn en dat er niet gesproken kan worden van overschrijding van opbrengst limieten.
Ik verzoek u aan te geven welke uitgangspunten zijn gehanteerd bij de raming van voornoemde opbrengst, te weten het aantal woningen en niet-woningen resp. het toegepaste bedrag aan kwijtschelding en oninbaarheid. Tevens verzoek ik u aan te geven op welke wijze het totaal aantal geraamde vervuilingseenheden is berekend en de berekening daarvan. Tevens verzoek ik aan te geven van welk totaalbedrag van de geraamde belastingopbrengst bij de beoordeling van de vraag of de opbrengstlimiet is overschreden dient te worden uitgegaan (zie alinea 1).
Antwoord
Ook hier wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 7.7 waterschapsbelastingen op bladzijde 56 uit de begroting. De raming van de heffingseenheden voor de verschillende waterschapsbelastingen worden in afstemming met GBLT gedaan. GBLT geeft hierbij op basis van expertise en verwachte ontwikkelingen een zo reëel mogelijk beeld van die heffingseenheden voor het komende begrotingsjaar en de jaren daarna. Voor de omslag gebouwd watersysteembeheer is het onderscheid tussen WOZ-waarde woningen en niet-woningen niet relevant, omdat de categorie gebouwd één tarief kent; met daarbij een differentiatie voor gebouwde eigendommen die buitendijks liggen.
3 Specificatie lasten watersysteemheffingen en zuiveringsheffing
Op pagina 11 (watersysteemheffingen en zuiveringsheffing) wordt volstaan met de enkele vermelding van het totale bedrag aan geraamde netto-kosten ter zake van de respectievelijke 2 heffingen. Daaruit volgt niet zonder meer dat sprake is van lasten ter zake van de respectievelijke 2 heffingen. Ik verzoek u voor beide heffingen een overzicht te verstrekken ten aanzien van de kosten welke zijn toe te rekenen aan beide heffingen. In dat kader verzoek ik u voor beide heffingen (watersysteemheffingen en zuiveringsheffing) vervolgens een specificatie te verstrekken van de categorieën lasten waaruit de post netto-kosten is opgebouwd met vermelding van de bijbehorende bedragen per categorie.
Antwoord:
Zoals eerder aangegeven vormen de bladzijden 10 en 11 de begroting in 1 oogopslag en hierin geeft bladzijde 11 de uitgavenkant weer.
Bladzijde 48 geeft een overzicht van de netto kosten van de 4 programma's:
• Veiligheid
• Watersysteem
• Waterketen
• Maatschappij & Organisatie
In 4 hoofdstukken - 1 voor elk programma - wordt in het begrotingsboekwerk van bladzijde 18 t/m 47 inhoudelijk weergegeven wat het betreffende programma omvat en elk programma wordt afgesloten met een financieel overzicht waarin wordt gespecificeerd naar kapitaallasten, personeelskosten en goederen en diensten.
De kosten van de programma's Veiligheid en Watersysteem tellen op in de taak Watersysteembeheer en de kosten van Waterketen tellen op in de taak Zuiveringsbeheer.
Vervolgens: In het bestuursvoorstel bij de begroting is het volgende besloten:
Begroting 2019
4. De programmabegroting 2019 inclusief de daarin gehanteerde tarieven vaststellen
(tariefscenario 8 in bijlage 7)
5. De kosten van het programma Maatschappij en organisatie op basis van de verhouding van de kosten per taak over de taken verdelen; watersysteemheffing 61,02% en zuiveringsbeheer 38,98%.
6. de mijlpalenlijst vaststellen en deze in toekomstige bestuursrapportages opnemen
7. kennisnemen van de rolling forecast inzake doelbereiking in relatie tot investeringen
8. De mandateringslijst voorgenomen investeringen 2018-2020 vaststellen.
Hieruit volgt dat de kosten van het 4de programma (Maatschappij & Organisatie) worden toegerekend op de wijze zoals hiervoor aangegeven onder beslispunt 5 naar respectievelijk de taken Watersysteembeheer en Zuiveringsbeheer.
En vervolgens laat bladzijde 48 van de begroting zien wat het totaal van de lasten per taak is, de begrote waterschapsbelasting en de inzet van egalisatiereserve. (…)”
Bij brief van 12 januari 2020 heeft belanghebbende gereageerd op de informatie die hem tot dusverre door de heffingsambtenaar is verstrekt. Deze vragen luiden onder andere voor zover in deze procedure nog relevant als volgt:
“Tot de Personeelslasten behoren doorgaans bedragen aan overhead.
*op welke kosten heeft de post Overhead betrekking?;
* op grond van welke uitgangspunten en verdeelsleutels de post Overhead is toegerekend aan de diverse programma's ?; en
* op welke wijze zijn de aldus toegerekende bedragen tot stand zijn gekomen (daartoe behoort: aantal uren en loonkosten van de werknemers van de gemeente en aantal uren en loonkosten van derden (uitzendkrachten en andere externen)?
-Mede te delen of in de Begroting 2019 onder de lasten ter zake van de watersysteemheffingen resp. zuiveringsheffing een (geraamd) bedrag aan perceptiekosten is opgenomen en tot welk bedrag.”
De uitspraak op bezwaar is door de heffingsambtenaar op 22 januari 2020 gedaan en verzonden aan gemachtigde. In de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij voor bezwaar vatbare beschikking beslist dat geen recht bestaat op een dwangsom omdat een ingebrekestelling niet is ontvangen.
Tegen de beslissing om geen dwangsom toe te kennen heeft belanghebbende bij brief van 28 februari 2020 bezwaar gemaakt.
Bij brief van eveneens 28 februari 2020 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar (2.6.).
Bij brief van 12 maart 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaarschrift tegen de dwangsombeschikking ter verdere behandeling doorgezonden aan de Rechtbank.
De punten 6 en 7 in het beroepschrift van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar luiden als volgt:
“6. In de brief van eiser d.d. 12 januari 2020 wordt onder 3. specifiek gevraagd naar:
- de samenstelling van Overhead behorende tot de post Personeelslasten;
- op grond van welke verdeelsleutel de Overhead is toegerekend aan de diverse programma's; en
- op welke wijze en aan de hand van welke stukken de aldus toegerekende bedragen tot stand zijn gekomen; en
- of onder de lasten ter zake een bedrag aan perceptiekosten is opgenomen en tot welkbedrag.
7. Reeds met de enkele vraag naar de verdeelsleutel heeft eiser twijfel uitgesproken of deze kosten kwalificeren als last ter zake. Met niet beantwoording van de vragen van eiser, met name de vraag, op grond van welke verdeelsleutel Overhead is toegerekend aan de diverse programma's kan bij deze verdeling van daartoe behorende kosten toegepaste verdeelsleutel niet worden getoetst (Hof Arnhem-Leeuwarden 1 maart 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1539, pt 4.13). Daarmede heeft verweerder de redelijke twijfel niet weggenomen (zie voorgaande uitspraak onder punt 4.18).”
In het verweerschrift heeft de heffingsambtenaar onder andere de navolgende passage opgenomen:
“(…) Twijfel over overhead behorende tot de post personeelslasten en perceptiekosten
De twijfel die volgens het beroepschrift rond de post overhead bij personeelslasten en perceptiekosten nog bestaat is overigens ongegrond. De antwoorden op de vragen die volgens het beroepschrift nog leven blijken reeds uit de door GBLT verstrekte begroting. Ieder programma in de begroting kent een post personeelslasten. (programma Veiligheid € 4.067.000, programma Watersysteem € 16.563, programma Waterketen € 6.928.000, programma Maatschappij en organisatie € 14.817.000). De personeelslasten die niet direct zijn toe te rekenen aan het watersysteembeheer of zuiveringsbeheer zijn derhalve begroot in het programma Maatschappij en organisatie. De perceptiekosten, de kosten die GBLT maakt, vallen toe aan het programma Maatschappij en organisatie. Via welke verdeelsleutel deze kosten zijn toebedeeld aan het watersysteembeheer en zuiveringsbeheer blijkt reeds uit de brief van GBLT van 16 december 2019. Hoe deze percentages zijn berekend is toegelicht in paragraaf 7.5 van de begroting (omslag naar rato directe kosten).
Ter zitting van de Rechtbank zijn belanghebbende en gemachtigde met kennisgeving niet verschenen.
De Rechtbank heeft schriftelijk uitspraak gedaan op 24 november 2020 en heeft ook op deze datum een afschrift van de uitspraak aan partijen verzonden. Bij de ondertekening van de uitspraak is verder vermeld: “(…)
“De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.”
De eerstvolgende donderdag na 24 november 2020 is donderdag 26 november 2020.
In de uitspraak heeft de Rechtbank onder andere ter zake van de dwangsom wegens het niet tijdig beslissen het hiernavolgende overwogen en beslist:
“(…)
Uit de uitspraak van de rechtbank van 12 februari 2020 in de beroepszaak met Registratienummer AWB 19/1822, waarin is beslist op een beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen de op 30 april 2019 opgelegde aanslag waterschapsbelastingen, blijkt dat verweerder in het verweerschrift in die procedure erkend heeft dat de uiterste beslistermijn is verstreken en dat de ingebrekestelling niet is ontvangen, maar wel aannemelijk- wordt geacht dat de ingebrekestelling aan verweerder is gezonden. Daarbij is vastgesteld dat inmiddels de maximale dwangsom van € 1.260, - verschuldigd is.
Gelet op deze uitspraak heeft verweerder ter zitting zijn standpunt met betrekking, tot
de weigering van een dwangsom, ingetrokken. (…)
Beslissing
De rechtbank
- -
-
verklaart het beroep met betrekking tot de weigering een dwangsom toe te kennen gegrond;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten, tot op heden begroot op € 262,50;
- -
-
gelast verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 48,- aan hem te vergoeden,
- -
-
verklaart het beroep met betrekking tot de opgelegde aanslag waterschapsbelastingen
- -
-
ongegrond.”