Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-08-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7503, 19/00744
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-08-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7503, 19/00744
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 30 augustus 2022
- Datum publicatie
- 9 september 2022
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2019:1840, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1198
- Zaaknummer
- 19/00744
Inhoudsindicatie
BPM. Vermindering (afschrijving).
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 19/00744
uitspraakdatum: 30 augustus 2022
Uitspraak van de eenentwintigste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats1] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 april 2019, nummer AWB 18/1982 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen (hierna: de Inspecteur)
alsmede de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid; hierna: de Minister)
1 Ontstaan en loop van het geding
Op aangifte is een bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) voldaan.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingediend bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het eerste onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 11 juni 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord als gemachtigde van belanghebbende A.F.M.J. Verhoeven (hierna: de gemachtigde) bijgestaan door [naam1] (hierna: [naam1] ), alsmede namens de Inspecteur [naam2] , bijgestaan door [naam3] . Met instemming van partijen zijn daar gezamenlijk behandeld de zaken met nummers 19/00680 en 19/00741 tot en met 19/00745. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat naar partijen is verzonden.
Het onderzoek ter zitting op 11 juni 2021 is geschorst om de Inspecteur de gelegenheid te bieden om nadere informatie met betrekking tot de aanwezigheid bij de Belastingdienst van geautomatiseerde bestanden – met daarin kentekengegevens en/of data van tenaamstelling van motorvoertuigen – aan het Hof te verstrekken. Na de ontvangst van deze informatie zijn tussen partijen nadere stukken uitgewisseld.
Het tweede onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 24 mei 2022. Namens belanghebbende is de gemachtigde verschenen, bijgestaan door [naam1] . Namens de Inspecteur is verschenen [naam2] , bijgestaan door [naam3] . Met instemming van partijen zijn daar gezamenlijk behandeld de zaken met nummers 19/00741, 19/00742, 19/00744 en 19/00745. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Op 9 februari 2017 heeft belanghebbende een Alfa Romeo 156 3.2 V6 GTA (hierna: de auto) met een voertuigidentificatienummer [nummer1] bij een Duits garagebedrijf gekocht.
Met dagtekening 17 maart 2017 is door [naam4] (hierna: [naam4] ) aangifte gedaan voor de bpm voor de auto. De gegevens zijn als volgt:
Kilometerstand : 200.210
Datum eerste toelating : 5 mei 2003
Historische bpm : € 11.970
Afschrijvingspercentage : 96,46%
Bedrag voldaan op aangifte : € 423
Datum aangifte : 17 maart 2017
Voldoening op aangifte : 20 april 2017
In de aangifte voor de bpm heeft [naam4] zichzelf aangemeld als aanvrager en (toekomstig) houder van het kenteken van de betreffende auto bij de RDW. De activiteiten van [naam4] bestaan uit het importeren van auto’s. Belanghebbende is een klant van [naam4] .
Namens belanghebbende is bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte.
Bij brief van 19 december 2017 heeft de Inspecteur zijn voorgenomen uitspraak op bezwaar, ten name van belanghebbende, aan zijn gemachtigde verzonden.
De Inspecteur heeft de gemachtigde bij brief van 18 januari 2018 uitgenodigd voor een hoorgesprek, te houden op 13 februari 2018.
Bij brief van 25 januari 2018 is die datum vanwege een bericht van verhindering van de gemachtigde gewijzigd in 12 februari 2018. Ook die datum bleek niet geschikt.
In zijn brief van 12 februari 2018 heeft de Inspecteur een op 8 februari 2018 telefonisch gemaakte afspraak bevestigd voor een hoorgesprek op 19 februari 2018, betreffende deze zaak en andere zaken van de gemachtigde.
Met dagtekening 22 februari 2018 heeft de Inspecteur een verslag naar de gemachtigde verzonden van de ontmoeting op 19 februari 2018. Daarin is voor zover relevant het volgende opgenomen:
“Tijdens het hoorgesprek van afgelopen maandag, 19 februari 2018, stonden een aantal dossiers voor inzage/bespreking gepland. Op bijgaande lijst staan de dossiers vermeld. Zoals vermeld in de definitieve uitnodiging waren de dossiers van belanghebbende [naam4] B.V. (de heer [naam1] ) niet opgenomen.
Er stonden wel dossiers op waar de heer [naam1] - naar eigen zeggen - op enigerlei wijze betrokken is; klanten van [naam4] B.V.
De afspraak voor dit gesprek maakten wij telefonisch op 8 februari 2018. (…). Daarmee stonden er gesprekken gepland op 19, 22 en 26 februari 2018. Echter, op 9 februari vernam ik dat de heer [naam1] op alle afgesproken datums verhinderd zou zijn.
In een telefoongesprek op 15 februari 2018 gaf u aan op 19 februari 2018 geen dossiers van [naam4] B.V. te willen bespreken omdat de heer [naam1] niet aanwezig kon zijn. Ik heb daarop besloten de hoorzitting wel door te laten gaan en (ook) de dossiers waarbij [naam4] B.V. betrokken zou zijn beschikbaar te houden.
Sinds enige tijd weet ik dat de heer [naam1] altijd aanwezig wil zijn bij hoor gesprekken betreffende dossiers van [naam4] B.V. maar ook als er dossiers besproken worden waarbij er sprake is van betrokkenheid van hem. Een betrokkenheid die voor ons niet altijd duidelijk is en vaak slechts blijkt uit het kenmerk ' [naam4] ' in het bezwaarschrift.
Ondanks eerdere melding van verhinderd verscheen de heer [naam1] wel tijdens de hoorzitting. U kondigde zijn aanwezigheid aan met de beperking dat hij geen inzage wenste en ook niet gehoord wilde worden. Maar dat er slechts sprake zou zijn van een gesprek over de gang van zaken rond de hoor gesprekken. Onderstaand een zakelijke weergave van wat wij bespraken. Aanwezig waren (naast ons beiden) de heer [naam1] , mevrouw [naam5] en mijn collega de heer [naam6] .
De heer [naam1] gaf te kennen dat de aan u verstrekte volmacht door hem beperkt is en dat u zonder zijn aanwezigheid van hem geen hoor gesprekken mag bijwonen en dus ook in die hoor gesprekken feitelijk niet als gevolmachtigde mag handelen.
Deze machtiging kan ook mondeling van beperkingen worden voorzien. Daarnaast is de heer [naam1] van mening dat de manier waarop ik u uitnodig voor een hoorgesprek niet gepast en niet effectief is. Het is de bedoeling dat ik telefonisch of per e-mail met hem in contact treedt en dat er gezocht wordt naar een hem schikkende datum.
Daarop heb ik te kennen gegeven dat ik ingeval van volmacht de gemachtigde uitnodig en dat er - indien een datum niet schikt - een nieuwe datum gezocht wordt. Deze uitnodiging komt per post. Reacties kunnen schriftelijk maar ook via een aan gemachtigde bekend gemaakt telefoonnummer. Daarbij is het voorstellen van een alternatieve datum een uitstekende manier om tot een afspraak te komen. Voorafgaand aan het formele horen is inzage van de dossiers mogelijk waarbij u en de heer [naam1] op (nagenoeg) elk door u gewenst tijdstip welkom zijn.
In reactie op het gesprek deel ik u nu het volgende mee.
1. De manier van uitnodigen zal niet gewijzigd worden. Indien er door u geen alternatieve datums worden aangedragen zullen wij u 2 à 3 uitnodigen per dossier om gebruik te maken van uw hoorrecht. Maakt u geen gebruik van de uitnodigingen worden de bezwaren definitief afgedaan. Voor inzage kan een aparte afspraak gemaakt worden vooraf aan het horen.
U en uw klant leveren beroepsmatig bezwaren aan en willen gehoord worden. Het horen betekent een inspanning vanuit de Belastingdienst maar ook van uw beider organisaties: [naam7] B.V. en [naam4] B.V. Wanneer u en uw klant geen prioriteit geven aan de uitnodigingen om gehoord te worden heeft u beide daar beroepsmatig iets te doen.
2. Wanneer de gemachtigde in zijn volmacht beperkt is zou ik de uitnodigingen dus in het vervolg aan de heer [naam1] moeten sturen. Een situatie die naar mijn mening geen precedent kent. Ik vraag u dan ook een aangepaste machtiging te overleggen.
3. Betrokkenheid van de heer [naam1] bij andere belanghebbenden blijkt vaak slechts uit uw kenmerk ' [naam4] ' in het bezwaarschrift. Door die belanghebbenden is aan u een (onbeperkte) machtiging verstrekt. De vraag is of ook deze machtigingen beperkt worden doordat de heer [naam1] voor zijn aan u verstrekte volmacht een beperking heeft aangebracht. Ik verzoek u dan ook mij schriftelijk te informeren om welke belanghebbenden het gaat en of én in hoeverre de verstrekte machtigingen beperkt worden. Daarbij vraag ik u ook in voorkomend geval aangepaste machtigingen te overleggen.
(…)
Afsluitend
De heer [naam1] , als klant, heeft afgelopen 2 maanden iedere uitnodiging tot horen naast zich neergelegd. Hij stelt kennelijk geen prioriteit om gehoord te worden, wil echter wel te praten over hoe hij uitgenodigd wil worden. De manier van uitnodigen is kennelijk belangrijker dan gebruik te maken van het hoorrecht.
Ons verzoek om - nu de heer [naam1] toch aanwezig was - de klaarliggende dossiers in te zien en daarna het hoorgesprek te doen, werd door u én de heer [naam1] direct afgewezen. Dat leidt hier tot de conclusie dat u kennelijk niet (meer) gehoord wenst te worden voor deze dossiers.
U gaf vervolgens te kennen ook in de 'niet- [naam4] -dossiers' niet meer gehoord wilde worden.”
Op 2 maart 2018 heeft de Inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan. Het bezwaar is ongegrond verklaard. Over het houden van een hoorgesprek is in de uitspraak op bezwaar het volgende opgenomen:
“ Hoorgesprek
Voor het houden van een hoorgesprek heb ik u een aantal keren uitgenodigd. Geen der uitnodigingen is door u geaccepteerd, alternatieve datums heeft u niet voorgesteld. In nagenoeg alle gevallen is het afwijzen ingegeven door het feit dat de belanghebbende [Hof: met belanghebbende wordt gedoeld op [naam1] ] - die aanwezig wil zijn bij de hoorgesprekken – steeds verhinderd is. U zelf heeft aangegeven - hoewel gemachtigd - niet zonder de belanghebbende het hoorgesprek te willen houden.
Op 19 februari 2018 bent u verschenen en is ook de heer [naam1] , belanghebbende - ondanks eerdere afwijzing - verschenen. Desgevraagd weigerde u inzage te nemen in de dossiers en aansluitend gehoord te worden. Nu er kennelijk aan uw zijde geen prioriteit gegeven wordt aan het houden van hoorgesprekken heb ik besloten om uitspraak te doen zonder te hebben gehoord. Daarbij zal ik uitgaan van de in het dossier én bezwaarschrift aanwezige informatie.
Ik verwijs u voor een overzicht van eerdere uitnodigingen naar mijn uitnodiging voor het hoorgesprek op 19 februari 2018. Deze brief is verstuurd op 12 januari [Hof: februari] 2018 en geeft ook een overzicht van de eerdere uitnodigingen. Daarnaast verwijs ik hier naar mijn brief van 22 februari 2018 waarin ik uitgebreid reageer op het hoorgesprek van 19 februari 2018 (…).”
Belanghebbende is in beroep gekomen tegen de uitspraak op bezwaar. Op 11 april 2019, een dag voor de zitting van 12 april 2019, is bij de Rechtbank een pleitnota van de gemachtigde van belanghebbende ontvangen. Bij de zitting van de Rechtbank is namens belanghebbende niemand verschenen. De Rechtbank heeft de pleitnota geweigerd en deze op 16 april 2019 teruggestuurd naar de gemachtigde. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld. Ter zitting van 11 juni 2021 is in het kader van de zorgvuldige voorbereiding van de uitspraak op bezwaar door de Inspecteur, onder meer aan de orde gekomen de vraag welke verplichtingen voor de Inspecteur voortvloeien uit het in artikel 110 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (hierna: VWEU neergelegde discriminatieverbod dat meebrengt dat de heffing van bpm ter zake van een uit een andere lidstaat afkomstige gebruikte personenauto niet hoger mag zijn dan het restbedrag aan bpm dat is vervat in de waarde van een gelijksoortige gebruikte personenauto die al in het binnenland is geregistreerd. In dit verband heeft de Inspecteur bij brief van 22 juni 2021 onder meer de volgende inlichtingen verstrekt [nummering Hof]:
‘BPM
2.
Het aangifteproces is als volgt. Als een auto geïmporteerd wordt, moet deze aangemeld worden bij de RDW. De RDW neemt de gegevens op. Nadat de RDW zijn opgaaf heeft gemaakt wordt een aangifte verstuurd naar de belastingdienst. In de aangifte kan aangegeven worden dat het kenteken aangevraagd wordt namens een ander of dat de ondertekenaar van de aangever de toekomstig kentekenhouder wordt. Zodra de betaling ontvangen is door de belastingdienst wordt door de belastingdienst aan de RDW een zogenaamd “fiscaal akkoord” afgegeven. Het kenteken wordt daarna verstrekt aan de importeur (aangever)/ toekomstig kentekenhouder. Pas daarna kan het kenteken “op naam gezet” worden. Dit laatste moment is het belastbaar feit voor de BPM. De belastingdienst krijgt van de RDW niet spontaan doorgegeven wanneer het kenteken op naam gezet wordt. In het aangifteproces zijn de kentekengegevens (de cijfer-letter combinatie en/of de datum van tenaamstelling) niet beschikbaar. Het belastbaar moment heeft dan ook nog niet plaats gehad. De belastingdienst registreert dan ook alles via het (volledige) VIN-nummer. Na de afwikkeling van de betaling en het fiscaal akkoord wordt de aangifte normaliter gearchiveerd.
Tot juli 2020 had de belastingdienst BPM de beschikking over de zogenaamde database auto. In deze database kon via het VIN-nummer het kenteken gezocht worden, waarna in dezelfde database de datum van tenaamstelling in Nederland opgezocht kon worden. Deze database is afgesloten vanwege schending van de AVG. (…)
Ter vervanging van de afgesloten database is toegang verkregen tot de website van de RDW. Deze site werkt zo dat eerst met het VIN nummer het kenteken opgevraagd wordt, waarna op dezelfde site de tenaamstellingsdatum in Nederland opgevraagd kan worden. Deze gegevens worden niet opgeslagen in een database of programma van de belastingdienst. De gegevens worden rechtstreeks van de website van de RDW opgevraagd.
Ook is het systeem HSB beschikbaar binnen de BPM. Dit systeem heeft als zoekingang het kenteken of het BSN. Vanaf het moment dat het motorrijtuig staat tenaamgesteld kan via deze weg het actuele houderschap worden geraadpleegd. Mocht het voertuig niet meer in de heffing worden betrokken, dan zijn deze voertuiggegevens niet meer in beeld. Op het BSN van de kentekenhouder verschijnt alleen de auto die op dat moment op naam staat. Zelfs in het geval de eerste kentekenhouder op het moment van opzoeken nog kentekenhouder is, ben ik er niet zeker van dat deze kentekenhouder de eerste is. Naar de aard van het probleem moeten er minimaal enkele dagen verstreken zijn tussen aangifte en registratie. In die tijd kan ook bijvoorbeeld een handelaar het kenteken op naam gehad hebben. Verder zijn er geen manieren om aan de kentekengegevens te komen. (…)
MRB
Het heffingssysteem waar de MRB mee werkt is HSB. Het proces van heffing van MRB is een massaal proces dat geautomatiseerd verloopt. Op het moment dat een motorrijtuig wordt tenaamgesteld bij de RDW ontvangt de MRB hiervan een signaal en worden de grondslagen voor de heffing berekend. Vervolgens zal - ook geautomatiseerd - er een betaalinstructie worden gestuurd of vindt automatische incasso plaats. Zoals hierboven omschreven, is het actuele houderschap raadpleegbaar en kan worden gezocht door middel van het kenteken of BSN.’
In een brief van 27 oktober 2021 heeft het Hof de Inspecteur erop gewezen dat hij geen kentekengegevens en/of datum van de tenaamstelling van de auto heeft verstrekt en dat hij evenmin heeft berekend of een lager tussentijds tarief dan wel toepassing van artikel 16a van de Wet BPM, leidt tot vermindering van de verschuldigde bpm. Onder verwijzing naar de gronden in de overwegingen 4.5 tot en met 4.15 van de uitspraak van het Hof van 12 oktober 2021, nummer 19/00439, ECLI:NL:GHARL:2021:9528, heeft het Hof de Inspecteur in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken nadere gegevens en/of berekeningen van de verschuldigde bpm over te leggen.
De Inspecteur heeft in een brief van 10 november 2021 meegedeeld dat de datum van tenaamstelling van de auto 24 april 2017 is. Verder heeft hij aangegeven dat een lager tussentijds tarief evenals artikel 16a Wet BPM niet tot een vermindering van de verschuldigde bpm leidt en er recht bestaat op extra leeftijdskorting van € 10.
3 Geschil
In geschil is of:
- -
-
de hoorplicht is geschonden,
- -
-
het aanvullend stuk van 11 april 2019 tot de gedingstukken had moeten worden gerekend en de daarin voorkomende grieven door de Rechtbank hadden moeten worden behandeld,
- -
-
de hoogte van het geheven griffierecht en de verschuldigdheid daarvan bij aanvang van de gerechtelijke procedure in strijd is met het Unierecht,
- -
-
de Rechtbank en het Hof bevoegd zijn uitleg te geven aan de bepalingen van het Unierecht en gehouden zijn om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU),
- -
-
sprake is van een met het Unierecht strijdig verschil in heffingsmodaliteiten ten aanzien van binnenlandse en uit het buitenland afkomstige auto's, zodat de belasting verminderd moet worden en belanghebbende in verband daarmee aanspraak kan maken op een rentevergoeding wegens de vooruitbetalingsverplichting van de bpm,
- -
-
de Inspecteur in bezwaar op grond van het in artikel 110 VWEU neergelegde discriminatieverbod van rechtswege verplicht is te waarborgen dat niet meer belasting wordt geheven dan op soortgelijke binnenlandse voertuigen, en in dat kader:
o of bij de bepaling van de handelsinkoopwaarde rekening is gehouden met de voordeligste referentieauto (marge-auto),
o of voor de auto recht bestaat op vermindering van bpm wegens extra leeftijdskorting,
o of de handelsinkoopwaarde van de auto verminderd moet worden met een korting "ex rental" ondanks dat de auto geen verhuurverleden heeft,
o hoe de bewijslast in dezen moet worden verdeeld,
- -
-
het gelijkheidsbeginsel is geschonden,
- -
-
de Inspecteur van rechtswege en zonder een daartoe ingediend verzoek verplicht is aan belanghebbende rente te vergoeden bij vermindering van de verschuldigde bpm,
- -
-
belanghebbende aanspraak kan maken op een rentevergoeding over het betaalde griffierecht,
- -
-
belanghebbende recht heeft op (integrale) vergoeding van de kosten gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep.
Belanghebbende stelt voorts dat hij in aanmerking komt voor een vergoeding van immateriële schade in verband met de overschrijding van de redelijke termijn in beroep en hoger beroep. Volgens belanghebbende moet dit verzoek door het Hof in een andere samenstelling dan de huidige zetel worden beoordeeld.