Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 08-11-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:9502, 22/00519

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 08-11-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:9502, 22/00519

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
8 november 2022
Datum publicatie
18 november 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:9502
Formele relaties
Zaaknummer
22/00519
Relevante informatie
Art. 17 lid 2 Wet WOZ, Art. 22 Wet WOZ, Art. 40 lid 2 Wet WOZ, Art. 3:2 Awb, Art. 6:17 Awb, Art. 7:2 Awb, Art. 7:4 lid 4 Awb, Art. 7:15 Awb, Art. 8:110 lid 2 Awb, Art. 2 BPB, Art. 3 BPB

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Toezendplicht stukken in de bezwaarfase. Proceskostenvergoeding bezwaar.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 22/00519

uitspraakdatum: 8 november 2022

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de Regionale Belastingsamenwerking Deventer, Olst-Wijhe en Raalte (hierna: de heffingsambtenaar)

en het incidentele hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 4 februari 2022, nummer AWB 20/2343, in het geding tussen de heffingsambtenaar en

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft ten aanzien van belanghebbende bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 4 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) voor het jaar 2020 vastgesteld. Tegelijk met deze beschikking is een aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) opgelegd.

1.2.

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag verlaagd. Daarbij heeft de heffingsambtenaar een proceskostenvergoeding toegekend.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.

1.4.

De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 21 september 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. L.H.G.M. Driessen als de gemachtigde van belanghebbende en namens de heffingsambtenaar [naam1] , bijgestaan door [naam2] . Met instemming van partijen zijn gezamenlijk behandeld de zaken met nummers 21/00721 tot en met 21/00747, 21/01531 tot en met 21/01533, 21/01554 tot en met 21/01561, 21/01715 tot en met 21/01724, en 22/00519. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak voor het jaar 2020 vastgesteld.

2.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen die beschikking. Daarbij heeft belanghebbende de heffingsambtenaar verzocht om overlegging van de grondstaffel als aan het bezwaar niet volledig tegemoet wordt gekomen. Ook heeft belanghebbende verzocht om verstrekking van de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV en liggingsfactoren (hierna: de KOUDV-factoren) van de onroerende zaak en de door de heffingsambtenaar gehanteerde vergelijkingsobjecten.

2.3.

Belanghebbende heeft bij de aanvulling op het bezwaarschrift een taxatierapport overgelegd van [naam3] . Daarbij is een factuur overgelegd waarin staat beschreven: “Opname/inventarisatie/taxatierapport 2 uur” tegen een tarief van € 53. Inclusief omzetbelasting bedraagt de factuur € 128,26.

2.4.

De heffingsambtenaar heeft de door belanghebbende gevraagde gegevens niet in de bezwaarfase verstrekt. Wel heeft de heffingsambtenaar – onder meer in de uitnodiging voor het hoorgesprek – aan belanghebbende kenbaar gemaakt dat alle op de zaak betrekking hebbende stukken op het gemeentehuis ter inzage lagen, en dat belanghebbende daarvoor desgewenst een afspraak kon maken. Belanghebbende heeft van het inzagerecht geen gebruik gemaakt.

2.5.

Partijen hebben op 28 mei 2020 en 29 mei 2020 hoorgesprekken met elkaar gevoerd over 281 bezwaarschriften, waaronder het bezwaar tegen de onderhavige beschikking. In totaal zijn 61 bezwaren gegrond verklaard.

2.6.

De heffingsambtenaar heeft het bezwaar gegrond verklaard en een proceskostenvergoeding van € 355,13 toegekend, bestaande uit 1 punt voor het bezwaarschrift met een waarde van € 261 per punt, 1 punt voor het hoorgesprek met een waarde van € 30 per punt en € 64,13 voor het door belanghebbende overgelegde taxatierapport, te weten 1 uur x € 53, verhoogd met 21% omzetbelasting.

2.7.

De vergoeding voor het taxatierapport is gebaseerd op beleid van de heffingsambtenaar, namelijk de ‘Beleidsregel proceskosten “Toepassing wegingsfactoren en taxatietarieven 2017”. In artikel 8 van dat beleid is bepaald:

“Artikel 8. Toe te kennen uren voor de deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht:

Het aantal uren voor een deskundigenverslag bedraagt voor het uitbrengen van een taxatie:

-op basis van een administratief taxatierapport: 1;

-van woningen bij een inpandige opname: 4,

-van woningen bij een niet-inpandige opname: 2.

- (…)”

2.8.

In de ‘Toelichting op de Beleidsregel proceskosten toepassing wegingsfactoren en taxatietarieven 2017’ is betreffende (onder meer) artikel 8 het volgende opgenomen:

“Artikel 6, 7 en 8 Vergoeding kosten deskundige die een taxatieverslag heeft opgesteld

De kostenvergoeding is zo veel als mogelijk in overeenstemming met de richtlijnen die de gerechtshoven en rechtbanken hebben opgesteld. (…) Onder een administratief taxatierapport wordt verstaan dat er geen uitpandige of inpandige taxatie heeft plaatsgevonden en dat het waardeoordeel is gebaseerd op administratieve gegevens. Verder bevat een administratief taxatierapport een groot aantal standaardoverwegingen en slechts beperkte informatie toegespitst op het object in kwestie.”

2.9.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, overwegende dat de proceskostenvergoeding voor het hoorgesprek en het taxatierapport te laag is vastgesteld en voorts, dat de heffingsambtenaar de door belanghebbende in de bezwaarfase verzochte gegevens had dienen toe te zenden. De Rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover het de proceskostenvergoeding betreft, en de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase vastgesteld op € 530 voor rechtsbijstand (1 punt bezwaarschrift, 1 punt hoorzitting, waarde per punt € 265, wegingsfactor 1) en € 128,26 voor het door belanghebbende ingebrachte taxatierapport (2 uur x € 53, vermeerderd met 21% omzetbelasting). De Rechtbank heeft een proceskostenvergoeding voor het beroep toegekend en bepaald dat de heffingsambtenaar het griffierecht dient te vergoeden.

2.10.

De heffingsambtenaar heeft hoger beroep ingesteld. Omdat de heffingsambtenaar zich heeft verzet tegen de door het Hof aangekondigde aanhouding van de onderhavige zaken totdat de Hoge Raad over de – ook hier in geschil zijnde – toezendplicht zoals bedoeld in artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), dan wel artikel 40 Wet WOZ, heeft beslist, heeft het Hof hierin aanleiding gezien de zaken niet langer aan te houden en uitspraak te doen.

2.11.

Het Hof heeft belanghebbende met een begeleidende brief van 12 juli 2022 het hoger beroep van de heffingsambtenaar toegezonden en een termijn van zes weken gesteld voor het indienen van een verweerschrift. Tevens is in die brief vermeld dat binnen zes weken incidenteel hoger beroep kan worden ingesteld en is erop gewezen dat geen uitstel wordt verleend. Het incidenteel hoger beroep van belanghebbende heeft een dagtekening 19 juli 2022 en is op 1 september 2022 bij het Hof binnengekomen.

3 Geschil

3.1.

In geschil is:

-

of de heffingsambtenaar de door belanghebbende in de bezwaarfase gevraagde gegevens had moeten toezenden;

-

of de heffingsambtenaar de proceskostenvergoeding voor het taxatierapport te laag heeft vastgesteld;

-

of de heffingsambtenaar de proceskostenvergoeding voor het hoorgesprek te laag heeft vastgesteld;

-

of de wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase op 0,5 moet worden gesteld.

De heffingsambtenaar beantwoordt de eerste drie vragen ontkennend en de laatste bevestigend. Belanghebbende neemt steeds het tegengestelde standpunt in.

3.2.

In het incidentele hoger beroep verzoekt belanghebbende, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 20221, de door de Rechtbank toegekende proceskostenvergoeding te vernietigen en vast te stellen met toepassing van het verhoogde tarief van € 759 per punt.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing