Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-03-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:1900, 21/01608

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-03-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:1900, 21/01608

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
7 maart 2023
Datum publicatie
17 maart 2023
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2023:1900
Formele relaties
Zaaknummer
21/01608
Relevante informatie
Art. 4.50 Wet IB 2001, Art. 4.52 Wet IB 2001, Art. 4.53 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Belastingkorting wegens verlies uit aanmerkelijk belang. Verliesvaststellingsbeschikking dan wel verliesverrekeningsbeschikking vereist voor omzetting verlies in belastingkorting.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummer BK-ARN 21/01608

uitspraakdatum: 7 maart 2023

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 29 oktober 2021, nummer LEE 21/786, ECLI:NL:RBNNE:2021:4745, in het geding tussen belanghebbende en

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de voor 2015 in aanmerking te nemen belastingkorting als bedoeld in artikel 4.53 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) vastgesteld op € 8.673, de aanslag IB/PVV 2015 verminderd tot nihil, de Inspecteur veroordeeld tot het betalen van een vergoeding voor immateriële schade van € 500, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende van € 1.496 en de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 49 aan belanghebbende te vergoeden.

1.4.

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord H. Dijck, als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door mr. W. Hartman, alsmede [naam1] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam2] en [naam3] .

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft tot 13 december 2013 een aanmerkelijk belang in [naam4] B.V. (hierna: [naam4] ) gehad. Op 12 december 2013 is [naam4] ontbonden. Belanghebbende heeft ter zake van de ontbinding een verlies uit aanmerkelijk belang geleden van € 34.693.

2.2.

Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2013 gedaan naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.420. In de aangifte heeft belanghebbende geen verlies uit aanmerkelijk belang aangeven.

2.3.

Met dagtekening 5 november 2014 is de aanslag IB/PVV 2013 opgelegd. Daarbij is door de Inspecteur geen verlies uit aanmerkelijk belang vastgesteld.

2.4.

In het e-mailverkeer met de controlemedewerker op 11 februari 2016 is onder andere de volgende passage opgenomen:

“Opmerking 4) In 2014 heeft de heer [belanghebbende] € 1.068,96 kosten betaald voor de [naam4] BV. In de aangifte inkomstenbelasting 2013 is per abuis niet het gerealiseerde AB-verlies op de aandelen van [naam4] BV opgevoerd. Per 12 december 2013 is [naam4] BV geliquideerd en uitgeschreven uit de kamer van koophandel. Het gestorte kapitaal bedroeg € 45.000. Per die datum had de heer [belanghebbende] nog een schuld aan de BV ad. € 11.376, deze schuld verminderd met de betaling voor de BV levert een AB-verlies op ad. € 34.692. Kunt u de aanslag van cliënt ambtshalve wijzigen op dit punt of moeten wij een afzonderlijk bezwaarschrift sturen? De correctie meer winst in de IB is akkoord.”

2.5.

Belanghebbende heeft op 18 maart 2016 een aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 ingediend en wel naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.649. In het fiscaal rapport van de aangifte (afkomstig van belanghebbende) staat vermeld dat belanghebbende een belastingkorting van € 8.673 in mindering wil brengen op de verschuldigde IB/PVV.

2.6.

Met dagtekening 3 juni 2016 heeft de Inspecteur een (tweede) voorlopige aanslag IB/PVV 2015 (H.50.02) opgelegd conform de door belanghebbende ingediende aangifte, met uitzondering van de door belanghebbende aangegeven belastingkorting.

2.7.

Bij brief met dagtekening 1 juni 2016 heeft de gemachtigde van belanghebbende “bezwaar” gemaakt tegen de onder 2.6. vermelde voorlopige aanslag IB/PVV 2015. Daarin heeft hij onder meer geschreven:

“Volgens de door ons ingediende aangifte heeft cliënt nog een belastingkorting vanwege aflopend verlies uit aanmerkelijk belang ad. € 8.673 welke in de ingediende aangifte is vermeld. Wij hebben u een uitdraai van de opstelling als bijlage bij deze brief gevoegd. Hieruit blijkt dat cliënt recht heeft op een teruggave ad. € 2.339 op de reeds eerder betaalde voorlopige aanslag Inkomstenbelasting 2015 ad. € 2.339”

2.8.

Met dagtekening 18 november 2016 heeft de Inspecteur bij gewijzigde (derde) voorlopige aanslag IB/PVV 2015 (H.50.03) het onder 2.7. vermelde verzoek ingewilligd en een belastingkorting wegens verlies uit aanmerkelijk belang toegekend van € 8.673.

2.9.

Met dagtekening 30 augustus 2019 is de in het procesverloop vermelde (definitieve) aanslag IB/PVV 2015 opgelegd conform de onder 2.5. vermelde aangifte, echter zonder dat daarbij de belastingkorting wegens verlies uit aanmerkelijk belang is verleend.

2.10.

Bij brief van 25 september 2019 heeft gemachtigde namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2015 (zie 2.8.). Het bezwaarschrift vermeldt onder andere de volgende passage:

“Volgens de door ons ingediende aangifte, 18 maart 2016, heeft cliënt nog een belastingkorting vanwege aflopend verlies uit aanmerkelijk belang ad. € 8 .673 welke in de ingediende aangifte is vermeld.”

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil de vraag of de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat een verliesvaststellingsbeschikking geen constitutief vereiste is voor de omzetting van een verlies uit aanmerkelijk belang in een belastingkorting (artikel 4.53 van de Wet IB 2001).

3.2.

De Inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend en stelt dat hij bij de vaststelling van de aanslag IB/PVV 2015 terecht geen rekening heeft gehouden met het sinds 2013 resterende verlies uit aanmerkelijk belang door dat verlies niet om te zetten in een belastingkorting. De Inspecteur concludeert vervolgens tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.3.

Belanghebbende beantwoord deze vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4.

Indien het Hof tot het oordeel komt dat een verliesvaststellings- dan wel verliesverrekeningsbeschikking wel vereist is voor de omzetting van een verlies uit aanmerkelijk belang in een belastingkorting, is tussen partijen niet in geschil dat de rechtsgevolgen van de uitspraak van de Rechtbank - zij het op andere tussen hen overeengekomen gronden - in stand dienen te worden gelaten.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing