Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-03-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:1901, 21/01642 t/m 21/01646

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-03-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:1901, 21/01642 t/m 21/01646

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
7 maart 2023
Datum publicatie
17 maart 2023
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2023:1901
Formele relaties
Zaaknummer
21/01642 t/m 21/01646
Relevante informatie
Art. 9.6 Wet IB 2001, Art. 45aa Uitv reg IB 2001, Art. 6:22 Awb

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Verzoek ambtshalve vermindering na verstrijken vijfjaarstermijn.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummers BK-ARN 21/01642 tot en met 21/01646

uitspraakdatum: 7 maart 2023

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/ Kantoor Den Haag (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 19 oktober 2021, nummers LEE 21/1878 tot en met LEE 21/1881 en LEE 21/1883 in het geding tussen

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

en de Inspecteur

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Belanghebbende heeft op 16 maart 2021 verzocht om ambtshalve vermindering van de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor de jaren 2010 tot en met 2015.

1.2

De Inspecteur heeft deze verzoeken afgewezen bij afwijzingsbeschikking met dagtekening 23 maart 2021, omdat er meer dan vijfjaren verlopen waren na elk van de kalenderjaren waarop de belastingaanslagen betrekking hadden en het verzoek niet binnen die vijfjaarstermijn is ingediend.

1.3

De Inspecteur heeft de bezwaren tegen de afwijzingen ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken beroepen ingesteld bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en het belastbare inkomen uit werk en woning met betrekking tot de jaren 2010 tot en met 2013 en 2015 vastgesteld conform de door belanghebbende gevraagde verminderingen. Het beroep met betrekking tot het jaar 2014 is door belanghebbende ingetrokken.

1.5

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.6

Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 8 november 2022 te Leeuwarden, alwaar zijn verschenen belanghebbende en namens de Inspecteur [naam1] , bijgestaan door [naam2] en [naam3]

2 Feiten

2.1

Belanghebbende is gehuwd en heeft voor de jaren 2010 tot en met 2015 jaarlijks aangifte gedaan voor de IB/PVV. In deze aangiftes heeft belanghebbende ieder jaar ook de AOW-uitkering van zijn echtgenote aangegeven.

2.2

De Inspecteur heeft de aanslagen steeds overeenkomstig de aangiften vastgesteld, behalve voor het jaar 2014. Bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2014 heeft de Inspecteur het belastbare inkomen uit werk en woning gecorrigeerd en het bedrag van de AOW-uitkering van belanghebbendes echtgenote in mindering gebracht. Bij het opleggen van de aanslag is vermeld: “Deze definitieve aanslag is vastgesteld overeenkomstig uw aangifte over 2014”.

2.3

Met dagtekening 25 februari 2021 heeft de Inspecteur belanghebbende op de hoogte gebracht van het voornemen om (alsnog) af te wijken van de aangifte IB/PVV 2016, omdat belanghebbende een te hoog bedrag aan inkomsten van de SVB heeft aangegeven. Ook hier ging het om de dubbel aangegeven AOW-uitkering (van belanghebbende zelf en van zijn echtgenote). Met dagtekening 12 maart 2021 heeft de Inspecteur een verminderingsbeschikking IB/PVV 2016 verstuurd. Op 17 maart 2021 heeft belanghebbende een verzoek gedaan om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV over de jaren 2010 tot en met 2015.

3 Het geschil

Tussen partijen is in geschil of de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim was door eerst na het verstrijken van de vijfjaarstermijn van artikel 45aa, onder a, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 de verzoeken om ambtshalve vermindering in te dienen. Tussen partijen is niet in geschil dat de rechtsgevolgen van de uitspraak van de Rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in stand dienen te worden gelaten.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing