Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-04-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:3308, 21/00946 en 21/00947
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-04-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:3308, 21/00946 en 21/00947
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 18 april 2023
- Datum publicatie
- 28 april 2023
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2021:3248, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 21/00946 en 21/00947
- Relevante informatie
- Art. 4.12 Wet IB 2001
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang. Compromis ter zitting.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers BK-ARN 21/00946 en 21/00947
uitspraakdatum: 18 april 2023
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 28 juni 2021, nummers AWB 19/6812 en AWB 19/7353, ECLI:NL:RBGEL:2021:3248, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.932 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 167.388. Bij beschikking is daarbij € 4.933 belastingrente in rekening gebracht.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 167.055. Bij beschikking is daarbij € 3.815 belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen en de beschikkingen belastingrente. De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de aanslagen en de beschikkingen belastingrente gehandhaafd.
De tegen deze uitspraken op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroepen zijn door de Rechtbank voor wat betreft de aanslag en beschikking belastingrente voor het jaar 2016 gegrond verklaard en voor het overige ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar ter zake van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 en de beschikking belastingrente 2016 vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.932 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 162.297, en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 8 maart 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord: mr. M.C.J. Schoenmakers als gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] en [naam2] namens de Inspecteur.
2 Geschil en overwegingen
In geschil is de hoogte van het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang van belanghebbende voor de jaren 2015 en 2016. Meer in het bijzonder is daarbij in geschil of de Inspecteur terecht over de betreffende jaren niet betaalde/berekende rente over de rekeningcourantschuld van belanghebbende aan [naam3] B.V. als regulier inkomen uit aanmerkelijk belang (uitdeling) in aanmerking heeft genomen, hetgeen belanghebbende bestrijdt.
[naam3] B.V. is in 2019 opgeheven. Desgevraagd heeft de Inspecteur ter zitting verklaard dat de aanslag IB/PVV voor het jaar 2019 inmiddels is vastgesteld en met dagtekening 15 maart 2023 aan belanghebbende zal worden verzonden. Ook daar zijn – onder meer – uitdelingsaspecten, al dan niet mede verband houdende met stamrecht- en pensioenproblematiek, aan de orde. Partijen zijn daarover met elkaar in gesprek teneinde tot een algehele oplossing te komen.
Ter zitting van het Hof zijn partijen alsnog tot overeenstemming gekomen met betrekking tot hetgeen hen ten aanzien van de onderhavige aanslagen IB/PVV 2015 en 2016 verdeeld houdt.
De Inspecteur heeft ter zitting van het Hof verklaard zijn in hoger beroep gevoerd verweer uitdrukkelijk en onherroepelijk in te trekken. De Inspecteur concludeert in hoger beroep nader tot vaststelling van de voor het jaar 2015 aan belanghebbende opgelegde aanslag IB/PVV berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.932 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil en tot vaststelling van de voor het jaar 2016 aan belanghebbende opgelegde aanslag IB/PVV berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil.
Partijen verklaarden ter zitting van het Hof eenparig hun hier aan de orde zijnde geschillen, in het kader van de nagestreefde algehele oplossing, bij de aanslagregeling van de aangifte IB/PVV van belanghebbende voor het jaar 2019 te betrekken.
Namens belanghebbende verklaarde de gemachtigde af te zien van vergoeding van proceskosten voor iedere fase van het geding.
Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen.
Slotsom Op grond van al het voorgaande is het hoger beroep van belanghebbende gegrond.
3 Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling van de Inspecteur voor het hoger beroep.
Nu de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank geen hoger beroep heeft ingesteld, laat het Hof de door de Rechtbank voor het bezwaar en beroep toegekende proceskostenvergoeding niettegenstaande wat in 2.6 is overwogen in stand. Gelet op wat in 2.6 is overwogen laat het Hof verder in het midden of het Hof deze vergoeding hoger moet vaststellen dan door de Rechtbank is gedaan.
Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de proceskosten en het griffierecht,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraken van de Inspecteur,
– vermindert de aanslag IB/PVV 2015 tot een bedrag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.932,
– vermindert de aanslag IB/PVV 2016 tot een bedrag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil,
– vermindert de bijbehorende beschikkingen belastingrente 2015 en 2016 dienovereenkomstig,
– gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende in verband met het hoger beroep betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 134.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. M.M. Breij, in tegenwoordigheid van mr. M.T.M. Hennevelt als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 18 april 2023
De griffier, De voorzitter,
(M.T.M. Hennevelt) (M.G.J.M. van Kempen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 19 april 2023
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.