Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-01-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:351, 21/00586

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-01-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:351, 21/00586

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
17 januari 2023
Datum publicatie
27 januari 2023
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2023:351
Formele relaties
Zaaknummer
21/00586
Relevante informatie
Art. 67a lid 1 AWR

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Verzuimboete wegens niet tijdig doen van aangifte.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 21/00586

uitspraakdatum: 17 januari 2023

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 april 2021, nummer AWB 19/6030, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is een verzuimboete opgelegd.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar tegen de verzuimboete ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [naam1] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam2] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Met dagtekening 28 februari 2017 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een uitnodiging voor het doen van de aangifte IB/PVV 2016 verzonden.

2.2.

Met dagtekening 22 september 2017 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een herinnering verzonden en met dagtekening 3 november 2017 een aanmaning voor het doen van de aangifte IB/PVV 2016. In de aanmaning heeft de Inspecteur belanghebbende bericht dat hij uiterlijk 17 november 2017 aangifte moet doen en dat als de aangifte niet tijdig wordt gedaan een verzuimboete kan worden opgelegd.

2.3.

Eerst op 7 november 2018 heeft de Inspecteur van belanghebbende een aangifte IB/PVV 2016 ontvangen.

2.4.

Tegelijk met de aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2016 heeft de Inspecteur op 1 februari 2019 een verzuimboete van € 5.278 opgelegd in verband met het niet tijdig doen van de aangifte.

2.5.

Tot de stukken van het geding behoren door de Inspecteur verstrekte overzichten van het aangiftegedrag van belanghebbende met betrekking tot de IB/PVV inzake de jaren 2002 tot en met 2018. Samenvattend volgt uit deze overzichten het volgende:

Belastingjaar

Aangiftegedrag

Opgelegde verzuimboete (in €)

2002

Geen aangifte

113

2003

Geen aangifte

567

2004

Geen aangifte

794

2005

Geen aangifte

1.134

2006

Aangifte niet tijdig

113

2007

Aangifte niet tijdig

113

2008

Aangifte niet tijdig

Geen

2009

Aangifte niet tijdig

226

2010

Geen aangifte

984

2011

Geen aangifte

984

2012

Geen aangifte

4.920

2013

Geen aangifte

4.920

2014

Aangifte niet tijdig

4.920

2015

Aangifte niet tijdig

369

2016

Aangifte niet tijdig

5.278

2017

Aangifte tijdig

2018

Geen aangifte

369

2.6.

De Rechtbank heeft in haar uitspraak onder meer vastgesteld dat belanghebbende door haar griffier bij aangetekende brief op 11 februari 2021 verzonden naar het adres [adres1] te [woonplaats] , onder vermelding van plaats en tijdstip, is uitgenodigd voor de zitting van de Rechtbank, te houden op 11 maart 2021. Onderzoek in het Track & Trace-systeem van PostNL door de Rechtbank heeft uitgewezen dat deze brief op 12 februari 2021 is bezorgd. Omdat belanghebbende vóór verzending van die uitnodiging al meerdere keren om uitstel van de zitting had verzocht, niet wilde instemmen met een schriftelijke afdoening en niet reageerde op het voorstel tot een digitale zitting, heeft de Rechtbank besloten de zaak te behandelen op een digitale zitting. Hierover heeft de griffier van de Rechtbank belanghebbende bericht bij aangetekende brief van 26 februari 2021 verzonden naar hetzelfde adres als hiervoor vermeld. Onderzoek in het Track & Trace-systeem van PostNL door de Rechtbank heeft uitgewezen dat deze brief op 27 februari 2021 is bezorgd. Belanghebbende is zonder voorafgaande kennisgeving aan de Rechtbank niet verschenen bij de digitale zitting.

3 Geschil

In geschil is of de verzuimboete terecht en tot een niet te hoog bedrag is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

4. Beoordeling van het geschil

Vooraf: zitting van de Rechtbank

4.1.

Belanghebbende heeft in zijn hogerberoepschrift betoogd dat hij zich in eerste aanleg niet heeft kunnen verweren omdat hij op de zitting van de Rechtbank vanwege ziekte niet aanwezig kon zijn. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende desgevraagd verklaard dat dit betoog zo dient te worden opgevat dat hij zich ter zitting van het Hof alsnog wil verweren.

Verzuimboete

4.2.

Belanghebbende is uitgenodigd aangifte IB/PVV 2016 te doen. Nadat hij dit niet binnen de gestelde termijn heeft gedaan, is hij aangemaand tot het doen van aangifte op uiterlijk 17 november 2017. Belanghebbende betwist de ontvangst van deze brieven op de genoemde data niet. Evenmin betwist belanghebbende dat hij eerst op 7 november 2018 de aangifte IB/PVV 2016 heeft ingediend.

4.3.

Het voorgaande betekent dat belanghebbende de aangifte IB/PVV 2016 niet heeft gedaan binnen de door de Inspecteur in de aanmaning gestelde termijn. De Inspecteur heeft daarom terecht op grond van artikel 67a, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een verzuimboete opgelegd. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof beaamd dat aan hem terecht een verzuimboete is opgelegd, maar dat deze te hoog is vastgesteld.

4.4.

Met betrekking tot de hoogte van de verzuimboete overweegt het Hof dat belanghebbende in (de gronden van) zijn hogerberoepschrift heeft aangeboden nader bewijs te leveren met betrekking tot (i) de stelselmatigheid van zijn aangifteverzuim en (ii) zijn financiële positie. Het Hof heeft aan belanghebbende gelegenheid geboden tot uitvoering van dat aanbod door hem in de uitnodiging voor de zitting van het Hof erop te wijzen dat hij tot tien dagen voor die zitting nadere stukken kan indienen. Belanghebbende heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

4.5.

De Inspecteur heeft de verzuimboete overeenkomstig paragraaf 21, lid 6, van het Besluit Bestuurlijke Boete Belastingdienst tot het wettelijk maximum opgelegd, onder meer omdat sprake is van stelselmatig aangifteverzuim. Het Hof acht deze verzuimboete passend en geboden. Daartoe overweegt het Hof dat uit de – onder 2.5 genoemde – door de Inspecteur overgelegde overzichten volgt dat belanghebbende al vanaf 2002 tot en met onderhavig jaar heeft verzuimd (tijdig) aangifte IB/PVV te doen. Belanghebbende heeft de gegevens in deze overzichten niet voldoende gemotiveerd betwist. Hoewel daartoe ter zitting nadrukkelijk in de gelegenheid gesteld, heeft belanghebbende niet duidelijk kunnen maken dat, en in hoeverre, deze overzichten niet juist zijn. Het Hof weegt hierbij mee dat de gegevens in deze overzichten overeenkomen met die (tot en met het jaar 2013) in de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 17 juli 2018 (ECLI:NL:GHAMS:2018:2573) inzake de door belanghebbende met betrekking tot de verzuimboete voor het jaar 2012 gevoerde procedure. Gelet op het voorgaande acht het Hof aannemelijk dat sprake is van stelselmatig aangifteverzuim over een periode van 14 jaar voorafgaand aan het onderhavige jaar. Hoewel belanghebbende, behoudens voor het jaar 2008, telkens een verzuimboete heeft opgelegd gekregen, heeft belanghebbende zijn aangiftegedrag in deze periode niet veranderd. Belanghebbende heeft voor dit stelselmatige verzuim geen verklaring kunnen geven. Dat belanghebbende voor het jaar 2017 wel tijdig een aangifte IB/PVV heeft ingediend, acht het Hof van onvoldoende gewicht om tot een lagere verzuimboete te komen, mede gelet op het feit dat hij voor de jaren 2018 en, zoals de Inspecteur ter zitting onweersproken heeft gesteld, 2019 opnieuw in verzuim is geweest.

4.6.

Belanghebbende heeft nog gesteld dat door de verzuimboete zijn inkomen aanmerkelijk wordt verminderd. Naar het Hof begrijpt, bedoelt belanghebbende daarmee te stellen dat de verzuimboete dient te worden gematigd op grond van zijn financiële situatie. Aldus opgevat, constateert het Hof dat de laatste inkomensgegevens in het dossier de aangifte IB/PVV 2016 betreft, waaruit volgt dat belanghebbende in 2016 een inkomen uit één van zijn BV’s heeft genoten van € 43.200 en dat zijn echtgenote in dat jaar een loon heeft genoten van € 26.422. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat in zijn inkomen sindsdien geen grote wijziging is gekomen. In dat licht bezien, kan, naar het oordeel van het Hof, zonder nadere gegevens niet worden geoordeeld dat de verzuimboete gematigd moet worden wegens de financiële situatie van belanghebbende. Belanghebbende heeft zijn financiële situatie, hoewel hij daartoe – zoals reeds onder 4.4 genoemd – in de gelegenheid is gesteld, niet nader met stukken of anderszins onderbouwd.

Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing