Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-09-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:7708, 22/00803 en 22/00804

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-09-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:7708, 22/00803 en 22/00804

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
12 september 2023
Datum publicatie
22 september 2023
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2023:7708
Formele relaties
Zaaknummer
22/00803 en 22/00804
Relevante informatie
Art. 3.90 Wet IB 2001, Art. 8:32a Awb

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Correctie resultaat adviesbureau.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummers BK-ARN 22/00803 en 22/00804

uitspraakdatum: 12 september 2023.

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 maart 2022, nummers LEE 21/2220 en 21/2221, ECLI:NL:RBNNE:2022:885, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.

1.2.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (ZVW) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.

1.3.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren tegen de – onder 1.1 en 1.2 – genoemde aanslagen en beschikkingen ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.5.

De Hoge Raad heeft van belanghebbende (digitaal) een bericht met stukken ontvangen, dat door de Hoge Raad is aangemerkt als hogerberoepschrift en op de voet van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is doorgezonden aan het Hof.

1.6.

De Inspecteur heeft van belanghebbende ontvangen stukken bij brief van 3 juni 2022 doorgestuurd naar het Hof.

1.7.

Het Hof heeft op 7 juni 2022 van belanghebbende brieven ontvangen met dagtekeningen 5 juni 2022 en 7 juni 2022, beide voorzien van bijlagen, en op 9 juni 2022 een brief met dagtekening 8 juni 2022, eveneens voorzien van bijlagen.

1.8.

De Inspecteur heeft met dagtekening 7 februari 2023 een verweerschrift ingediend.

1.9.

De – onder 1.7 – genoemde door het Hof op 7 juni 2022 van belanghebbende ontvangen stukken zijn op 25 mei 2023 naar de Inspecteur doorgestuurd, nadat was gebleken dat dit abusievelijk niet eerder was gebeurd.

1.10.

De Inspecteur heeft voor de zitting een pleitnota ingestuurd.

1.11.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [naam1] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam2] , [naam3] en [naam4] . Deze zaken zijn gezamenlijk en gelijktijdig behandeld met de zaken van belanghebbende met procedurenummers BK-ARN 22/00805 tot en met 22/00807. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is gehuwd met mevrouw [naam5] (de echtgenote).

2.2.

Belanghebbende exploiteerde in 2017 een eenmanszaak onder de naam “ [naam6] ”. Volgens de bedrijfsomschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel bestonden de activiteiten van de eensmanszaak uit: “Adviesbureau op het gebied van boekhoudingen, belastingen, schuldsaneringen, faillissementsbegeleiding, gerechtelijke procedures, opsporingen (detective), bedrijfsdoorlichting en op het gebied van het organiseren van evenementen. Personeelsbemiddeling”.

2.3.

Belanghebbende heeft voor het jaar 2017 op zijn kwartaalaangiften omzetbelasting in totaal een omzet van € 23.608 aangegeven.

2.4.

Belanghebbende heeft op 1 maart 2018 een aangifte IB/PVV 2017 ingediend en daarin een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.705 aangegeven, dat als volgt is berekend:

AOW uitkering

€ 9.759

Resultaat uit overige werkzaamheden

(= € 7.620 PGB -/- € 8.100 kosten)

-/- € 480

Aftrek voor uitgaven voor specifieke zorgkosten

-/- € 574

Belastbaar inkomen uit werk en woning

€ 8.705

2.5.

De Inspecteur heeft bij brief van 18 november 2020 aan belanghebbende meegedeeld op welke punten hij zal afwijken van de door belanghebbende ingediende aangifte IB/PVV 2017. In deze brief heeft de Inspecteur onder meer het volgende geschreven:

Inkomsten uit overig werk: PGB en kosten

(…)

Correctie kosten PGB

In uw aangifte hebt u in totaal € 8.100 aan kosten in aftrek gebracht. Na beoordeling van de toegestuurde informatie blijkt dat hiervan € 2.030 aan kosten in aftrek kan worden gebracht. Dit betekent dat ik uw aangifte op dit punt corrigeer met € 6.070.

Inkomsten uit overig werk

Naar aanleiding van mijn vorige brief waarin ik aangaf voornemens te zijn € 9.000 als inkomsten uit overig werk te belasten, hebt u gereageerd. In uw reactie geeft u aan dat u om twee redenen dit bedrag niet hebt aangegeven. Ten eerste omdat er nog credit facturen zijn en ten tweede omdat u niet meer als ondernemer voor de inkomstenbelasting wordt gezien. U geeft de bedragen nog wel voor de omzetbelasting aan. Daarbij geeft u aan dat uw kosten van uw advieskantoor meer bedragen dan de opbrengsten en dat het eerder tot een verlies dan tot winst zal leiden. Ter onderbouwing heeft u overzichten van de kosten, kopieën van facturen en uw rekeningafschriften toegestuurd.

Om een duidelijk beeld te krijgen van uw omzet en kosten heb ik alle toegestuurde informatie op een rij gezet en beoordeeld. Dit overzicht kunt u als bijlage bij deze brief terugvinden. Van de totaal gemaakte kosten is gebleken dat een groot deel van de kosten niet zakelijk zijn. Hierbij gaat het onder andere om de kosten van uw twee huisje en de vakantiewoning. Verkeersboetes, de verzekering van uw eigen woning, reparatie van uw televisie zijn daarnaast ook voorbeelden van privékosten en kunnen dus niet als zakelijke kosten in aftrek worden gebracht. Daarnaast is de BTW over deze kosten niet aftrekbaar.

Uit de stukken blijkt dat u meerdere auto’s op naam heeft. Aangezien er geen rittenregistratie tussen de stukken zat, heb ik niet kunnen beoordelen welke van deze auto’s voor de zaak gebruikt is. Voor de berekening van de kosten heb ik allereerst berekend hoeveel kilometers er in 2017 zijn gereden. Hiervoor heb allereerst het totaal aantal verbruikte liters berekend. Ik heb de totale brandstofkosten exclusief BTW gedeeld door de brandstofprijs per liter in 2017. Voor de hoogte van deze prijs heb ik het CBS geraadpleegd. Aangezien er sprake is van een auto op benzine(€ 1,552) en op LPG (0,633), heb ik hiervan het gemiddelde genomen € 1,0925. Het totaal aantal verbruikte liters komt hiermee op: € 2369,36 / € 1,0925 = 2168,76 liter.

Om nu te berekenen hoeveel kilometers er gereden zijn, heb ik dit bedrag vermenigvuldigd met het gemiddeld verbruik van de auto’s. 2168,76 liter x 12 = 26.026 kilometers.

Volgens de wet mag er per zakelijk gereden kilometer € 0,19 als kosten in aftrek worden gebracht. Echter nu niet door middel van een rittenregistratie of op een andere manier aannemelijk is gemaakt welke van deze gereden kilometers zakelijk en welke privé zijn geweest, ga ik niet akkoord met aftrek van deze gehele kostenpost. Wel ben ik bereid voor de helft van de kilometers een aftrek toe te kennen. Dit komt neer op 13.013 km’s x € 0,19 = € 2472,47.

Van de overige kosten is gebleken dat € 1241,86 als zakelijke kosten in aftrek kan worden gebracht.

Totaal is daarmee als zakelijke kosten aftrekbaar: € 3715,-,

Uit de bij ons bekende gegevens blijkt dat u voor de omzetbelasting in totaal € 23.608 aan omzet hebt aangegeven. Rekening houdend met de zakelijk aftrekbare kosten van € 3.715, komt dit neer op een belastbaar bedrag van € 19.893.

Aangezien u geen bedragen voor de inkomstenbelasting heb aangegeven, heb ik uw aangifte gecorrigeerd en € 19.893 als resultaat uit overige werkzaamheden belast.

Eigen woning: rente en kosten hypotheek

In mijn brief van 14 oktober 2020 heb ik aangegeven het bedrag aan betaalde hypotheekrente te corrigeren. Aangezien u op dit voornemen niet gereageerd hebt, ga ik er vanuit dat u hiermee akkoord gaat.

In uw aangiften is € 7.685 aangegeven als betaalde hypotheekrente. Tijdens een boekenonderzoek in 2006 is, met betrekking tot destijds en eveneens momenteel uw woning aan de [adres] , vastgesteld dat niet de gehele eigenwoningschuld betrekking heeft op kosten voor de aankoop, verbetering en/of onderhoud van uw woning. Vastgesteld is dat € 75.000 van de schuld in box 1 aftrekbaar is. Aangezien het gehele bedrag in de aangifte 2017 in aftrek is gebracht, heb ik de aangifte op dit punt gecorrigeerd. Hierbij zal ik dezelfde verdeling aanhouden als u gemaakt heeft. Dit betekent dat de aftrek bij mevrouw [naam5] gecorrigeerd zal worden.

Aftrekbaar is:

Eigenwoningforfait: € 1.282 (0,75% x WOZ-waarde € 171,000)

Aftrekbare rente: - € 1.941 (€ 75.000/€ 296.991 x € 7.685)

Saldo: - € 659”.

2.6.

Met dagtekening 8 december 2020 heeft de Inspecteur overeenkomstig de hiervoor genoemde afwijkingsbrief de onderhavige aanslagen in de IB/PVV en ZVW voor het jaar 2017 opgelegd, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.668 en een bijdrage-inkomen van € 25.483. Deze bedragen zijn als volgt berekend:

AOW uitkering

€ 9.759

Resultaat uit overige werkzaamheden

(= € 7.620 PGB -/- € 2.030 kosten)

€ 5.590

Resultaat uit het adviesbureau (zie 2.2)

(= € 23.608 omzet -/- € 3.715 kosten)

€ 19.893

Aftrek voor uitgaven voor specifieke zorgkosten

-/- € 574

Belastbaar inkomen uit werk en woning

€ 34.668

Bijdrage-inkomen

(= € 7.620 + € 19.893)

€ 25.483

2.7.

Belanghebbende heeft zijn bezwaar ingediend in vorm van een nieuwe aangifte IB/PVV 2017, die de Inspecteur op 8 december 2020 heeft ontvangen. In die aangifte heeft belanghebbende onder meer een bedrag van € 6.193 aan aftrek voor de eigen woning en een bedrag van € 4.654 aan aftrekbare uitgaven voor specifieke zorgkosten opgenomen.

2.8.

Belanghebbende heeft in de bezwaarfase een tweetal kopieën van creditnota’s aan de Inspecteur toegestuurd.

De eerste creditnota betreft een nota van [naam6] gericht aan [naam7] (hierna: [naam7] ) te [plaats1] , met dagtekening 31 december 2017. Op deze nota is – voor zover van belang – handgeschreven vermeld:

“te veel geld gefactureerd 7500,

mag verrekend worden met openstaand Saldo”.

De tweede creditnota betreft een nota van [naam6] gericht aan [naam8] (hierna: [naam8] ) te [plaats2] , met dagtekening 30 december 2017. Op deze nota is – voor zover van belang – handgeschreven vermeld:

“te veel berekende facturen tm 2017

13000,-

zou afgaan Saldo 2015.”

2.9.

In eerste aanleg heeft belanghebbende bij brief van 29 december 2021 aan de Rechtbank een andere versie van de onder 2.8 vermelde kopieën van creditnota’s overgelegd.

De eerste creditnota gericht aan [naam7] bevat de volgende handgeschreven aanvulling:

“21% BTW 1575,-

9075,-“

De tweede creditnota gericht aan [naam8] bevat de volgende handgeschreven aanvulling:

“21% BTW 2730,-

totaal 15730,-“

2.10.

Belanghebbende heeft op 19 april 2021 een opstelling van een suppletie voor de omzetbelasting voor 2017 aan de Inspecteur overgelegd. Daarin heeft belanghebbende een omzet van € 25.359 vermeld. Vanwege een drietal creditnota’s van in totaal € 20.673 vraagt belanghebbende een bedrag van € 6.496 aan te veel betaalde omzetbelasting terug.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de aanslagen tot de juiste bedragen zijn opgelegd.

3.2.

Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende desgevraagd verklaard dat in hoger beroep enkel de correctie ter zake van het resultaat uit het – onder 2.2 genoemde – adviesbureau in geschil is. Belanghebbende heeft in dit verband verklaard dat hij zijn grieven tegen de correctie met betrekking tot het resultaat uit overige werkzaamheden inzake de PGB-inkomsten laat varen. Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken op bezwaar, en tot vermindering van de aanslagen in die zin dat het resultaat uit het adviesbureau op nihil dient te worden gesteld.

3.3.

De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing