Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-10-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:8383, 22/277 tm 22/281
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-10-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:8383, 22/277 tm 22/281
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 3 oktober 2023
- Datum publicatie
- 13 oktober 2023
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2021:6667, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 22/277 tm 22/281
- Relevante informatie
- Art. 3 BPB
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Compromis ter zitting.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers BK-ARN 22/277 tot en met 22/281
uitspraakdatum: 3 oktober 2023
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)
en het incidentele hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 december 2021, nummers AWB 20/2080 tot en met 20/2084, ECLI:NL:RBGEL:2021:6667, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn over de jaren 2014 tot en met 2018 naheffingsaanslagen in de dividendbelasting opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslagen en beschikkingen belastingrente over de jaren 2014, 2015, 2016 en 2018 gehandhaafd, het bezwaar over het jaar 2017 gegrond verklaard, de naheffingsaanslag over het jaar 2017 verminderd en de bijbehorende beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
Belanghebbende is tegen de uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen inzake de naheffingsaanslagen over de jaren 2014, 2015, 2017 en 2018 ongegrond verklaard, het beroep inzake de naheffingsaanslag over het jaar 2016 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de naheffingsaanslag over het jaar 2016 vernietigd, de naheffingsaanslag over het jaar 2016 verminderd, de bijbehorende beschikking belastingrente verminderd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten en de Inspecteur gelast aan belanghebbende het griffierecht te vergoeden.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend inzake het hoger beroep. Belanghebbende heeft geen verweerschrift ingediend inzake het incidentele hoger beroep.
Partijen hebben nadere stukken ingestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2023. De onderhavige zaken zijn ter zitting gelijktijdig en gezamenlijk behandeld met de zaak van [naam1] , met procedurenummer BK-ARN 22/274, en met de zaken van de erven van [naam2] , met procedurenummers BK-ARN 22/275 en 22/276. Daarbij is verschenen en gehoord namens belanghebbende [naam1] , bijgestaan door haar gemachtigden H.H. van Braak en mr. G. Klaassen. Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam3] , [naam4] en [naam5] . Van de zitting is een verkort proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Overwegingen
Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur met belanghebbende, [naam1] en de erven van [naam2] een compromis gesloten, zoals vastgelegd in het aangehechte (verkorte) proces-verbaal. Voor zover het compromis ziet op de (gevolgen voor de) onderhavige procedures van belanghebbende, met betrekking tot de naheffingsaanslagen in de dividendbelasting over de jaren 2014 tot en met 2018, zijn partijen het volgende overeengekomen:
- de naheffingsaanslagen in de dividendbelasting over de jaren 2014 tot en met 2018 worden vernietigd;
- de bijbehorende beschikkingen belastingrente worden vernietigd;
- vergoeding van de proceskosten en van het griffierecht vindt plaats conform de wettelijke regelingen, zoals vast te stellen door het Hof. Op vergoeding van werkelijke proceskosten wordt geen aanspraak gemaakt.
Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen.
3 Griffierecht en proceskosten
Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken. Hoewel de Rechtbank voor de kosten van het bezwaar en beroep inzake de naheffingsaanslag dividendbelasting over 2016 reeds een vergoeding heeft toegekend, zal het Hof die vergoeding opnieuw berekenen omdat de uitkomst van het hoger beroep meebrengt dat die vergoeding te laag is berekend (vgl. HR 14 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1442, rechtsoverweging 2.3.3.).
Het Hof stelt de kosten vast op € 592 voor de kosten in de bezwaarfase (2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting) x wegingsfactor 1 x € 296), € 1.674 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift en bijwonen zitting) x wegingsfactor 1 x € 837) en € 1.674 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting) x wegingsfactor 1 x € 837).
Het Hof beschouwt de zaken ten aanzien van belanghebbende in alle fasen als samenhangend in de zin van artikel 3 van het Besluit met de zaak van de erven van [naam2] inzake de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2014 (met procedurenummer BK-ARN 22/275), nu deze zaken door de Inspecteur (bezwaarfase), de Rechtbank (beroepsfase) en het Hof (hoger beroepsfase) gelijktijdig zijn behandeld en rechtsbijstand is verleend door dezelfde persoon, van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn. Daarbij geldt dat de naheffingsaanslagen dividendbelasting niet op één aanslagbiljet zijn vermeld, zodat in bezwaar en beroep sprake is van zes samenhangende zaken, namelijk één inkomstenbelastingzaak en vijf dividendbelastingzaken. Aan belanghebbende wordt daarom vijf zesde deel van de proceskostenvergoeding voor het bezwaar en beroep, vermenigvuldigd met factor 1,5 wegens samenhang, toegekend, zijnde € 2.832,50 (= (€ 592 + € 1.674) x 1,5 x 5/6). Omdat de Rechtbank de beroepen inzake de naheffingsaanslagen heeft gevoegd, is in hoger beroep sprake van twee samenhangende zaken, zijnde één inkomstenbelastingzaak en één dividendbelastingzaak. Aan belanghebbende wordt daarom de helft van de proceskostenvergoeding voor het hoger beroep (€ 837), niet vermenigvuldigd met factor 1,5 wegens samenhang, toegekend. De totale proceskostenvergoeding komt daarmee voor belanghebbende op (€ 2.832,50 + € 837 = ) € 3.669,50.