Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-02-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:1501, 21/954 t/m 21/956
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-02-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:1501, 21/954 t/m 21/956
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 27 februari 2024
- Datum publicatie
- 8 maart 2024
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2021:3388, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 21/954 t/m 21/956
- Relevante informatie
- Art. 2 Wet Vpb 1969, Art. 10 Wet Vpb 1969, Art. 3:41 Awb, Art. 6:8 Awb
Inhoudsindicatie
VPB. Vestigingsplaats. Aftrek buitenlandse winstbelasting.
Uitspraak
Locatie Arnhem
Nummers BK-ARN 21/954 tot en met BK-ARN 21 /956
uitspraakdatum: 27 februari 2024
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] /B.V. (hierna: belanghebbende)
en van
de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 1 juli 2021, nummers AWB 19/5566 en AWB 20/5651 in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 481.322. Tevens is bij beschikking € 21.423 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag Vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 481.322. Tevens is bij beschikking € 20.438 aan belastingrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 augustus 2019 de aanslag Vpb 2011 verminderd naar een belastbaar bedrag van € 60.719 en de beschikking heffingsrente verminderd tot € 2.357.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 september 2020 het bezwaar gericht tegen de aanslag Vpb 2013 niet-ontvankelijk verklaard en deze aanslag alsmede de beschikking belastingrente gehandhaafd. Bij beslissing van 5 februari 2021 heeft de Inspecteur de aanslag ambtshalve verminderd naar een belastbaar bedrag van € 91.009. De beschikking belastingrente heeft de Inspecteur dienovereenkomstig verminderd.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de aanslag Vpb 2011 verminderd naar een belastbaar bedrag van € 25.876 en, naar het Hof begrijpt, de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd. De Rechtbank heeft de aanslag Vpb 2013 verminderd naar een belastbaar bedrag van nihil en, naar het Hof begrijpt, de beschikking belastingrente eveneens verminderd naar nihil.
Zowel belanghebbende als de Inspecteur hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het eerste onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 21 december 2022 te Arnhem. Ter zitting zijn, met instemming van partijen, de zaken met rolnummers BK-ARN 21/952 en BK-ARN 21/953 ten name van [naam1] en de zaak met rolnummer BK-ARN 21/959 ten name van [naam2] gelijktijdig behandeld. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan partijen is verzonden.
Partijen hebben nadere inlichtingen verstrekt.
Het tweede onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 21 december 2022 en op14 september 2023 te Arnhem. Ter zitting zijn, met instemming van partijen, de zaken met rolnummers BK-ARN 21/952 en BK-ARN 21/953 ten name van [naam1] en de zaak met rolnummer BK-ARN 21/959 ten name van [naam2] gelijktijdig behandeld. Van de eerste zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan partijen is verzonden. Van de tweede zitting is een proces-verbaal gemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is een op 9 november 1989 naar Nederlands recht opgerichte besloten
vennootschap. Haar enig aandeelhouder is Stichting [naam4] (hierna: de Stichting). De heer [naam2] (hierna: [naam2] ) is enig bestuurder van de Stichting en hij houdt tevens alle certificaten van aandelen in belanghebbende. Belanghebbende houdt alle aandelen in [naam4] B.V. (hierna: [naam4] ). [naam2] houdt (tot de tweede helft van 2010) rechtstreeks alle aandelen in [naam5] B.V. (hierna: [naam5] ).
[naam2] was tot 31 augustus 2010 bestuurder van belanghebbende. [naam2] en zijn echtgenote hebben zich op 15 december 2009 uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen van de gemeente [de gemeente] . Tot die datum stonden zij ingeschreven op het adres [adres1] te [plaats1] . In uitspraken van heden van dit Hof is geoordeeld dat de fiscale woonplaats van [naam2] en zijn echtgenote in 2011 (ook voor verdragsdoeleinden) in Nederland was gelegen.
Van 31 augustus 2010 tot 6 mei 2011 was [naam6] (hierna: [naam6] ), gevestigd te Luxemburg, bestuurder van belanghebbende. [naam2] en [naam6] zijn op 31 augustus 2010 een zogenoemde Mandate Agreement aangegaan. In deze overeenkomst is onder meer vastgelegd dat:
- [naam6] binnen de grenzen van de wet zal handelen op instructie
van [naam2] , tenzij ze van mening is dat onmiddellijk handelen noodzakelijk
is;
- -
-
[naam2] [naam6] en haar medewerkers vrijwaart van alle aansprakelijkheid en claims die voortvloeien uit handelingen voor belanghebbende, tenzij sprake is van grove nalatigheid door [naam6] ;
- -
-
[naam6] op eerste verzoek van [naam2] zal terugtreden als bestuurder van de vennootschap.
Vanaf 6 mei 2011 is het bestuur van belanghebbende in handen van [naam7] en de heren [naam8] , [naam9] en [naam10] . Verder is de echtgenote van [naam2] benoemd tot bestuurder. Op 7 februari 2012 zijn [naam2] en [naam11] (hierna: [naam11] ) een zogenoemde Principal Agreement aangegaan waarin is opgenomen dat:
- [naam11] als dagelijks bestuurder zal optreden voor belanghebbende en op eerste verzoek van [naam2] zal terugtreden;
- [naam2] instructies mag geven aan [naam11] die zonder onderzoek naar de noodzakelijkheid, relevantie, wenselijkheid en juistheid mogen worden uitgevoerd;
- [naam11] zich mag laten adviseren en dat zij instructies die in strijd zouden kunnen zijn met wetgeving of ethische of commerciële principes niet hoeft uit te voeren;
- aansprakelijkheid voor haar handelen door [naam11] uitdrukkelijk is uitgesloten, tenzij sprake is van grove nalatigheid.
In een tussen belanghebbende en [naam11] gesloten Domiciliation Agreement zijn de voorwaarden vastgelegd waaronder aan belanghebbende een vestigingsadres wordt verschaft in Luxemburg.
Het eigen vermogen van belanghebbende bedroeg ten tijde van de zetelverplaatsing circa € 12.000.000. Haar bezittingen bestonden uit alle aandelen in [naam4] , vorderingen op [naam2] van circa € 3.200.000, bankrekeningen en een effectenportefeuille van circa € 10.000.000. De schulden bedroegen circa € 1.500.000.
Eind 2011 heeft belanghebbende een dividend van € 10.000.000 uitgekeerd.
Belanghebbende is (fiscaal) geadviseerd door haar belastingadviseur de heer [naam12] (hierna: [naam12] ). Tegen [naam12] lopen twee strafrechtelijke onderzoeken.
In een brief van 26 oktober 2015 heeft de Inspecteur een onderzoek naar de vestigingsplaats van belanghebbende aangekondigd. De Inspecteur heeft bij belanghebbende op grond van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) om informatie verzocht. Als gevolg van het uitblijven van een reactie is dit verzoek op 21 januari 2016 herhaald.
Op 1 maart 2016 heeft belanghebbende een deel van de gevraagde informatie verstrekt. Omdat niet alle gevraagde informatie is verstrekt, heeft de Inspecteur op 28 april 2016 een tweede informatieverzoek verzonden. Hierop is door belanghebbende op 28 oktober 2016 gereageerd waarbij zij wederom een gedeelte van de gevraagde informatie heeft verstrekt.
Bij brief van 14 juni 2016 heeft belanghebbende ingestemd met de verlenging van de
behandeltermijn in bezwaar, hangende het vestigingsplaatsonderzoek.
Bij brief van 30 juli 2019, ontvangen door de Inspecteur op 6 augustus 2019, heeft belanghebbende de Inspecteur in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar inzake de aanslag Vpb 2011.
Op 28 maart 2018 heeft, in het kader van een strafrechtelijk onderzoek genaamd “ [naam13] ”, een inval van de FIOD plaatsgevonden op het kantoor van [naam12] . Op 7 januari 2020 heeft de Inspecteur de beschikking gekregen over informatie van de FIOD over belanghebbende. Voorafgaand aan deze informatieoverdracht heeft een selectie plaatsgevonden van stukken en informatie die voor overdracht in aanmerking kwamen. De wijze waarop deze selectie zou gaan plaatsvinden is beschreven in een memo van 7 oktober 2019, getiteld “ [naam14] ” (hierna: Memo [naam14] ).
3 Het geschil
Tussen partijen is in geschil of de aanslagen, zoals (ambtshalve) verminderd (bij uitspraak op bezwaar) terecht en tot een juist bedrag zijn opgelegd. Daarbij verschillen partijen van mening over de volgende vragen:
1. Is het bezwaar tegen de aanslag Vpb 2013 terecht niet-ontvankelijk verklaard?
2. Moeten bepaalde stukken van het geding worden uitgesloten tot bewijs omdat de Inspecteur enig beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden vanwege de inval van de FIOD op het kantoor van [naam12] , de inbeslagname van stukken en gegevensdragers, de overdracht van deze zaken aan de Inspecteur, dan wel de wijze waarop de over te dragen stukken zijn geselecteerd?
3. Heeft de Rechtbank het aanbod tot het horen van getuigen kunnen passeren?
4. Is de werkelijke leiding van belanghebbende voor toepassing van het verdrag ter voorkoming van dubbele belasting tussen Nederland en Luxemburg (hierna: het Verdrag) in 2011 en 2013 in Nederland of in Luxemburg gelegen?
5. Is de in Luxemburg betaalde winstbelasting in Nederland aftrekbaar van de winst?