Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-02-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:1503, 21/959

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-02-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:1503, 21/959

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
27 februari 2024
Datum publicatie
8 maart 2024
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2024:1503
Formele relaties
Zaaknummer
21/959
Relevante informatie
Art. 4 AWR, Art. 16 AWR

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Woonplaats.

Uitspraak

Locatie Arnhem

Nummer BK-ARN 21/959

uitspraakdatum: 27 februari 2024

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 1 juli 2021, nummers AWB 19/4160 en AWB 19/4161 in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 100.798, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 5.000.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 35.000. Tevens is bij beschikking € 277.857 aan heffingsrente in rekening gebracht en € 31.504 aan revisierente.

1.2

De door belanghebbende tegen deze navorderingsaanslag en beschikkingen gemaakte bezwaren zijn door de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar afgewezen.

1.3

Belanghebbende heeft tegen die uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5

Het eerste onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 21 december 2022 te Arnhem. Ter zitting zijn, met instemming van partijen, de zaken met rolnummers BK-ARN 21/952 en BK-ARN 21/953 ten name van [naam1] en de zaken met rolnummers BK-ARN 21/954 tot en met BK-ARN 21/956 ten name van [naam2] /B.V. gelijktijdig behandeld. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan partijen is verzonden.

1.6

Partijen hebben nadere inlichtingen verstrekt.

1.7

Het tweede onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 14 september 2023 te Arnhem. Ter zitting zijn, met instemming van partijen, de zaken met rolnummers BK-ARN 21/952 en BK-ARN 21/953 ten name van [naam1] en de zaken met rolnummers BK-ARN 21/954 tot en met BK-ARN 21/956 ten name van [naam2] gelijktijdig behandeld. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is gehuwd met [naam1] . Tot 15 december 2009 stonden belanghebbende en zijn echtgenote ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens aan de [adres1] te [woonplaats] . Op 17 december 2009 hebben belanghebbende en zijn echtgenote zich ingeschreven op het adres [adres2] te [plaats1] , Zwitserland.

2.2.

Belanghebbende heeft twee meerderjarige kinderen uit een eerder huwelijk, [naam3] en [naam4] .

2.3.

Belanghebbende houdt via Stichting [naam5] alle certificaten van aandelen in [naam2] /B.V. ( [naam2] ). Eind 2011 heeft [naam2]

besloten tot een dividenduitkering van € 10.000.000. [naam2] houdt alle aandelen in [naam6] B.V. ( [naam6] ).

2.4.

Belanghebbende was in 2011 eigenaar van meerdere onroerende zaken in Nederland, waaronder een woning aan de [adres1] te [woonplaats] . Deze woning is na de verhuizing naar Zwitserland ter verkoop aangeboden, maar nimmer verkocht. In juni 2021 zijn belanghebbende en zijn echtgenote teruggekeerd naar Nederland en weer gaan wonen in de woning aan de [adres1] .

2.5.

Belanghebbende en zijn echtgenote hebben op 5 juni 2013 aangifte IB/PVV 2011 als

buitenlands belastingplichtige gedaan (C-biljet). Belanghebbende heeft een negatief inkomen uit werk en woning (box 1) van € 56.726, en een inkomen uit sparen en beleggen (box 3) van € 38.407 aangegeven.

2.6.

De Inspecteur is op 26 februari 2014 een boekenonderzoek gestart naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting van [naam6] . De Inspecteur heeft bij brief van 2 augustus 2016 een onderzoek naar de woonplaats van belanghebbende en zijn echtgenote, over de jaren 2009 tot en met 2014, aangekondigd.

2.7.

Bij brief van 4 oktober 2017 heeft de Inspecteur zijn voorlopige conclusies naar aanleiding van het woonplaatsonderzoek gedeeld met belanghebbende en zijn echtgenote, nadere informatie opgevraagd, en het opleggen van navorderingsaanslagen IB/PVV 2011 aan belanghebbende en zijn echtgenote aangekondigd.

2.8.

De Inspecteur heeft vervolgens het standpunt ingenomen dat belanghebbende en zijn echtgenote (ook voor verdragsdoeleinden) in 2011 in Nederland woonachtig waren. Bij de brief ‘kennisgeving en mededeling navordering’ van 15 november 2017 heeft de Inspecteur belanghebbende en zijn echtgenote te kennen gegeven het box 1-inkomen over 2011 van belanghebbende te zullen corrigeren met een bedrag van € 157.524 naar € 100.798. Tevens heeft de Inspecteur aangegeven het gemeenschappelijk inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) van belanghebbende en zijn echtgenote te corrigeren met een bedrag van € 10.000.000 en het gemeenschappelijk box 3-inkomen van belanghebbende en zijn echtgenote te zullen verhogen naar € 70.000. De Inspecteur heeft de helft van de genoemde gemeenschappelijke inkomsten aan belanghebbende toegerekend.

2.9.

De Inspecteur heeft met dagtekening 9 december 2017 een navorderingsaanslag IB/PVV 2011 opgelegd aan belanghebbende.

2.10.

Bij brief van 7 maart 2018 heeft de Inspecteur aan belanghebbende en zijn echtgenote het rapport van gelijke datum van het woonplaatsonderzoek over de periode 2009 tot en met 2011 toegezonden.

2.11.

Op 28 maart 2018 heeft, in het kader van een strafrechtelijk onderzoek genaamd “ [naam7] ”, een inval van de FIOD plaatsgevonden op het kantoor van de belastingadviseur van belanghebbende, de heer [naam8] (hierna: [naam8] ). Op 7 januari 2020 heeft de Inspecteur de beschikking gekregen over informatie van de FIOD over belanghebbende. Voorafgaand aan deze informatieoverdracht heeft een selectie plaatsgevonden van stukken en informatie die voor overdracht in aanmerking kwamen. De wijze waarop deze selectie zou gaan plaatsvinden is beschreven in een memo van 7 oktober 2019, getiteld “ [naam9] ” (hierna: Memo [naam9] ).

3 Het geschil

Tussen partijen is in geschil of de navorderingsaanslag IB/PVV 2011 terecht en tot een juist bedrag is opgelegd. Daarbij verschillen partijen van mening over de volgende vragen:

  1. Beschikt de Inspecteur over een nieuw feit in de zin van artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR)?

  2. Heeft belanghebbende de vereiste aangifte gedaan?

  3. Moeten bepaalde stukken van het geding worden uitgesloten tot bewijs omdat de Inspecteur enig beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden vanwege de inval van de FIOD op het kantoor van [naam8] , de inbeslagname van stukken en gegevensdragers, de overdracht van deze zaken aan de Inspecteur, dan wel de wijze waarop de over te dragen stukken zijn geselecteerd?

  4. Wonen belanghebbende en zijn echtgenote in 2011 (voor verdragsdoeleinden) in Nederland of in Zwitserland?

  5. Is ten onrechte verrekening van € 1.500.000 nageheven dividendbelasting achterwege gebleven bij het opleggen van de navorderingsaanslag?

  6. Heeft de Rechtbank het aanbod tot het horen van getuigen kunnen passeren?

  7. Heeft de Inspecteur het vertrouwensbeginsel geschonden?

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing