Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-01-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:247, 22/1979 t/m 22/1982

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-01-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:247, 22/1979 t/m 22/1982

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
9 januari 2024
Datum publicatie
19 januari 2024
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2024:247
Formele relaties
Zaaknummer
22/1979 t/m 22/1982
Relevante informatie
Art. 17 Wet WOZ, Art. 22 Wet WOZ

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Waardevaststelling winkelpand en bovenwoning. Immateriële schadevergoeding. Proceskostenvergoeding.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers BK-ARN 22/1979 tot en met 22/1982

uitspraakdatum: 9 januari 2024

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

en het incidentele hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht (BGHU) (hierna: de heffingsambtenaar)

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 3 augustus 2022, nummers UTR 21/1726 tot en met 21/1729, in het geding tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft voor de hierna genoemde onroerende zaken bij beschikkingen de volgende WOZ-waarden voor het kalenderjaar 2020, naar waardepeildatum 1 januari 2019, vastgesteld:

Adres

Type

WOZ-waarde

1

[adres1] 12 incl. 18

[plaats1]

Winkel

€ 392.000

2

[adres1] 12

[plaats1]

Bovenwoning 1e verdieping

€ 279.000

3

[adres1] 12

[plaats1]

Bovenwoning 2e verdieping

€ 263.000

4

[adres2] 13

[woonplaats]

Woning

€ 318.000

1.2.

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraken op bezwaar de vastgestelde waarden gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 3 augustus 2022 de beroepen ongegrond verklaard en vergoedingen voor immateriële schade, proceskosten en griffierecht toegekend van respectievelijk € 500, € 759 en € 49.

1.4.

Belanghebbende heeft op 6 september 2022 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

1.5.

De heffingsambtenaar heeft op 14 maart 2023 een verweerschrift bij het Hof ingediend. Tegelijkertijd heeft de heffingsambtenaar incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft op 24 mei 2023 het incidentele hoger beroep beantwoord.

1.6.

Belanghebbende heeft op 21 juli 2023 een nader stuk ingediend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2023. Namens belanghebbende is verschenen mr. D.A.N. Bartels MRE. Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen [naam1] en taxateur [naam2] . De zaken met de nummers 22/01969 tot en met 22/01974, 22/01975 en 22/01976, en 22/01979 tot en met 22/01982 zijn gezamenlijk behandeld. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

1.8.

Na sluiting van het onderzoek ter zitting is een nader stuk van belanghebbende bij het Hof binnengekomen. Het Hof heeft hierin geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaken.

2.2.

Object 1 (bouwjaar 1935) betreft een winkelpand op de begane grond met een oppervlakte van 225 m2.

2.3.

Object 2 (bouwjaar 1935) betreft een bovenwoning met een oppervlakte van 84 m2 op de eerste verdieping boven voornoemde winkel.

2.4.

Object 3 (bouwjaar 1935) betreft een bovenwoning met een oppervlakte van 79 m2 op de tweede verdieping boven voornoemde winkel.

2.5.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen de WOZ-waarden voor deze objecten vastgesteld op respectievelijk € 392.000, € 279.000 en € 263.000.

2.6.

Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij uitspraken op bezwaar zijn de vastgestelde waarden gehandhaafd.

2.7.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Ter zitting van de Rechtbank heeft belanghebbende het beroep inzake [adres2] 13 te [woonplaats] (object 4) ingetrokken. De Rechtbank heeft de beroepen inzake de objecten 1 tot en met 3 ongegrond verklaard en de WOZ-beschikkingen gehandhaafd.

2.8.

Vanwege overschrijding van de redelijke termijn met minder dan zes maanden heeft de Rechtbank aan belanghebbende een vergoeding van immateriële schade toegekend van € 500, alsmede een kostenvergoeding voor de beroepsfase van € 759 (1 punt voor beroepschrift, 1 punt voor zitting, wegingsfactor 0,5, waarde per punt € 759).

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de heffingsambtenaar de waarde van de objecten 1 en 3 op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de heffingsambtenaar ontkennend. Ter zitting van het hof heeft belanghebbende het hoger beroep inzake object 2 (bovenwoning eerste verdieping) ingetrokken.

3.2.

Belanghebbende staat in hoger beroep een waarde voor van respectievelijk € 299.000 (winkel) en € 262.000 (bovenwoning tweede verdieping). De heffingsambtenaar verdedigt de vastgestelde waarde van respectievelijk € 392.000 (winkel) en € 263.000 (bovenwoning tweede verdieping).

3.3.

Verder zijn de door de Rechtbank toegekende vergoedingen voor immateriële schade en proceskosten in geschil.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing