Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-05-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3656, 23/1168
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-05-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3656, 23/1168
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 28 mei 2024
- Datum publicatie
- 7 juni 2024
- Annotator
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2025:34
- Zaaknummer
- 23/1168
- Relevante informatie
- Art. 17 WOZ, Art. 18 WOZ, Art. 30 WOZ, Art. 26a AWR, Art. 253 Gemw, Art. 236 Gemw
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Waardevaststelling kantoorpand.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/1168
uitspraakdatum: 28 mei 2024
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[belanghebbende1] en [belanghebbende2] te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank) van 8 maart 2023, nummer Awb 22/855, in het geding tussen [belanghebbende1] en [belanghebbende2] en
de heffingsambtenaar van de Regionale Belastingsamenwerking Deventer, Olst-Wijhe en Raalte (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft ten aanzien van [belanghebbende2] bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 90 te [plaats1] (hierna: de onroerende zaak) voor het jaar 2021 vastgesteld op € 365.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar aan [belanghebbende2] een aanslag onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) 2021 ten bedrage van € 1.513,29 opgelegd.
Zowel [belanghebbende1] als [belanghebbende2] (hierna: belanghebbenden) heeft tegen de beschikking en aanslag - in één geschrift - bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbenden hebben tegen die uitspraken beroepen ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft belanghebbenden met betrekking tot de beschikking en met betrekking tot een aanspraak op een dwangsom in het ongelijk gesteld.
Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroepen ingesteld.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 23 april 2024. Daarbij is [belanghebbende2] voor zichzelf en als gemachtigde van [belanghebbende1] verschenen. Namens de heffingsambtenaar is [naam1] verschenen, bijgestaan door [naam2] (taxateur). Ter zitting is de zaak gezamenlijk behandeld met de zaken van belanghebbenden met rolnummers BK-ARN 22/1670 en 22/1671. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbenden zijn gezamenlijk – ieder voor 50% – eigenaar van de onroerende zaak. Het betreft een in het centrum van de gemeente [de gemeente] gelegen kantoorpand, bestaande uit zes verdiepingen. Het kantoorpand is omstreeks 1900 gebouwd, is een rijksmonument en maakt deel uit van het beschermd stadsgezicht. Het bruto vloeroppervlakte van het kantoorgedeelte bedraagt 452 m2 en van het opslaggedeelte 185 m2. De oppervlakte van het perceel bedraagt 180 m2.
Belanghebbenden hebben de onroerende zaak vanaf 1 augustus 2009 verhuurd aan een derde.
De onderhavige, op één biljet (met dagtekening 26 februari 2021) verenigde WOZbeschikking en aanslag OZB zijn ten name gesteld van [belanghebbende2] . Zowel [belanghebbende1] als [belanghebbende2] heeft tegen de beschikking en aanslag - in één geschrift met dagtekening 7 april 2021 - bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift is alleen het adres van [belanghebbende2] opgenomen, te weten [adres2] 25 te [woonplaats] .
Bij brief van 30 december 2021 heeft de heffingsambtenaar [belanghebbende2] bericht dat de termijn voor het beslissen op het bezwaar door hem met zes weken is verdaagd. Deze verdagingsbrief is gestuurd naar het in het bezwaarschrift opgenomen adres.
[belanghebbende1] heeft de heffingsambtenaar bij brief van 3 januari 2022 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar inzake de onderhavige WOZbeschikking en aanslag OZB.
De heffingsambtenaar heeft de WOZ-beschikking en aanslag OZB ten aanzien van beide belanghebbenden bij in één geschrift vervatte, op 6 april 2022 gedagtekende uitspraken op bezwaar gehandhaafd.
De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbenden tegen de vastgestelde WOZwaarde van € 365.000 voor 2021 ongegrond verklaard. Op het beroep van belanghebbenden inzake de OZB-aanslag heeft de Rechtbank niet expliciet beslist. De klacht van belanghebbenden dat [belanghebbende1] recht heeft op toekenning van een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op diens bezwaar is door de Rechtbank ongegrond verklaard.
3 Geschil
In hoger beroep zijn verschillende punten in geschil die hierna in onderdeel 4 van deze uitspraak worden genoemd.